Dit artikel is in twee delen verschenen bij Doorbraak.eu (zie hier en hier).
Herbert Marcuse, de neomarxistische filosoof die eind jaren ‘60 uitgroeide tot held van de linkse studentenbeweging, heeft de afgelopen jaren een verrassende comeback gemaakt. Net als eind jaren ‘60 staat ook nu zijn klassieker De eendimensionale mens uit 1964 centraal. Een nieuwe vertaling in 2023, met een voorwoord door Thijs Lijster, gevolgd door diverse artikelen, boeken, lezingen en podcasts, wezen op de blijvende actualiteit van zijn kritische analyse van de “eendimensionale maatschappij” – een maatschappij waarin alle kritisch bewustzijn en fundamentele oppositie gesmoord worden in technocratisch bestuur, consumentisme en “repressieve tolerantie”.
Maar is een eerder boek van Marcuse inmiddels niet relevanter voor onze tijd, namelijk Eros en cultuur uit 1955? In dat boek onderzoekt hij, via een vernieuwende combinatie van Marx en Freud, de relatie tussen economische en seksuele onderdrukking. Daarmee groeide Marcuse uit tot een van de belangrijkste denkers van de seksuele revolutie van de jaren ‘60 – een revolutie die nu echter zwaar onder druk staat door conservatief rechtspopulisme en neofascisme.
In dit artikel zal ik deze opvallende opkomst van een strengere seksuele moraal begrijpelijk proberen te maken vanuit Marcuse’s freudo-marxisme. Een belangrijke conclusies die we daaruit kunnen trekken, is dat Marcuse’s begrip van de “eendimensionale maatschappij” niet meer onverkort voor onze tijd geldt: in zekere zin beleven we nu een terugkeer van de tweedimensionale mens, voor wie radicale maatschappij-kritiek en -verandering weer levende opties zijn. Dat maakt onze tijd zowel ontzettend spannend en kansrijk alsook uiterst gevaarlijk. Tot slot zullen we kijken naar wat dit betekent voor de vooruitzichten voor linkse politiek.
Het ‘gespleten geweten’ van de hedofascist
Er is iets geks aan de hand met het rechtspopulistische ‘geweten’ van Trump en consorten. Of, als deze ethische term hier slecht op z’n plaats lijkt, met het rechtspopulistische “superego” (Über-Ich) – zoals Freud die psychische instantie noemde die ons schuldig laat voelen en beveelt wat we moeten of juist verbiedt wat we niet mogen. In het rechtspopulisme heeft dit superego namelijk een contradictoire vorm aangenomen, waarbij dat wat ons consumentistisch bevolen wordt – namelijk onbeperkt genieten – ons tegelijk in zijn seksuele gedaante conservatief verboden wordt: Enjoy/Repress!
Deze paradox laat zich goed illustreren aan de hand van een recent artikel van filosoof Thijs Lijster, waar hij de meest extreme tendens in het huidige rechtspopulisme kenschetst als “hedofascisme” – een samentrekking van “hedonisme” en “fascisme”. Hij wijst daarmee op het aanzienlijke verschil met het klassieke fascisme van de jaren ‘20 en ‘30: “Waar de Duce zich liet fotograferen met ontbloot en gespierd bovenlijf [...], daar gaat the Donald op de foto met driehonderd hamburgers.” (Lijster 2025: 46). Trumps hamburgers symboliseren wat het huidige fascisme uniek maakt als hedofascisme: “de belofte van een terugkeer naar excessieve consumptie” (Lijster 2025: 46).
Het klassieke fascisme draaide om afzien, om militaire discipline en zelfopoffering voor “Volk” en “Natie”; hedonisme werd veroordeeld als linkse, ontaarde decadentie. Het hedofascisme is weliswaar ook sterk nationalistisch (Make America Great Again, Wij zijn Nederland), maar – zoals Lijster opmerkt – dit nationalisme draait om “een gemeenschap die niks kost” (Lijster 2025: 47), dus geen zelfopoffering vereist maar juist recht geeft op white male privilege en het onbeperkte consumentisme waar links tegen te hoop loopt. Als het gaat om de relatie tot genot, zijn de rollen van links en rechts in de loop van enkele decennia omgedraaid, aldus Lijster:
“Wat dit betreft ligt het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig, maar evenzeer in dat van de jaren zestig [...]. Waren het toen de linkse bewegingen die succesvol een monopolie claimden op genot (vrije liefde, drugs, het breken van sociale normen), daar klinkt die claim nu het duidelijkst door bij extreem-rechts. Andersom wordt links tegenwoordig juist geassocieerd met het afzien van genot. Als links aan de macht is, zo heet het, mag je straks niets meer: niet meer op vakantie, niet meer barbecueën, niet meer flirten, geen foute grappen meer maken.” (Lijster 2025: 46).
Vandaar de aantrekkingskracht van de rechtspopulistische ‘middelvinger’ tegenover het belerende ‘linkse vingertje’. Trump is dé belichaming van die middelvinger. Hij is daarmee volgens Lijster tevens de ideale belichaming van het rechtspopulistische superego:
“Trump belichaamt de imperatief om te genieten – niet toevallig ook de reclameslogan van zijn favoriete drankje: Enjoy! – en zijn volgers worden daarmee opgezadeld met een gevoel dat niet genoeg te doen. Het superego, zo leert de psychoanalyse, zadelt ons op met een niet inlosbare schuld: we kunnen er nooit gerust op zijn dat we aan de verwachtingen van de vader hebben voldaan. Ook het verlangen van Trump is een schuld die we nooit volledig kunnen inlossen. Je kunt immers nooit genoeg genieten, je kunt altijd meer vreten en vervuilen, hardere grappen maken, meer pussies grabben. Er ligt altijd meer genot aan de horizon.” (Lijster 2025: 48)
Hoe treffend Lijster de huidige politieke situatie ook verheldert, toch wringt er iets in zijn analyse van het hedofascisme. Eén aspect van de huidige opkomst van het rechtspopulisme laat hij namelijk buiten beschouwing: de strengere conservatieve seksuele moraal die steevast met deze opkomst gepaard gaat. Wat dat betreft heeft Lijster géén gelijk als hij stelt dat “het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig [ligt], maar evenzeer in dat van de jaren zestig”. De seksuele revolutie van de jaren ‘60 – met verworvenheden als vrije liefde, anticonceptie, recht op abortus, ruimte voor homo’s en lesbo’s, seksuele voorlichting – wordt juist in rap tempo afgebroken door figuren als Trump en Poetin. Van Amerika tot Rusland, overal staan rechtspopulistische politici op die seksuele vrijheden willen terugdringen of zelfs helemaal afschaffen, ten faveure van een conservatieve patriarchale hetero-normativiteit. Ook in Nederland zien we deze ontwikkeling, getuige o.a. het jaarlijkse gekrakeel rond de “Week van de lentekriebels”, de seksuele voorlichting op scholen waar kinderen “geseksualiseerd” zouden worden en blootgesteld aan “transgenderindoctrinatie”.
Als echter Enjoy! het superego-bevel van het hedofascisme is, hoe verhoudt zich dat dan tot het superego-verbod op seksueel genot – Repress! – dat uit het parallel oprukkende conservatisme spreekt? Zien we hier niet een rare tegenspraak in het rechtspopulistische superego, dat enerzijds in de vorm van het hedofascisme het hedonisme van de jaren ‘60 wil voortzetten of zelfs intensiveren, maar tegelijk in zijn conservatieve gedaante de seksuele revolutie van de jaren ‘60 wil terugdraaien? Vanwaar deze paradoxale, uiterst ambivalente verhouding tot genot die hedendaags rechts kenmerkt? Hoe kunnen we dit vanuit een links perspectief begrijpen?
Aangezien we hier te maken hebben met de psychoanalytische problematiek van het superego, ligt het voor de hand dat we gebruikmaken van de inzichten van het freudo-marxisme, de combinatie van marxistische kapitalismekritiek en Freudiaanse psychoanalyse, die in het westers marxisme zo’n belangrijke rol heeft gespeeld, van o.a. Reich, Fromm en Marcuse naar Zizek en McGowan. Vooral het freudo-marxisme van Marcuse zal hierbij relevant blijken: zijn centrale begrippenpaar van “surplus-repressie” en “repressieve desublimatie” drukt precies deze paradoxale ambivalentie ten opzichte van genot uit. Via Marcuse kunnen we het ‘gespleten geweten’ van de hedofascist begrijpen als de psychische uitdrukking van de interne contradictie van het neoliberalisme: tussen ongebreideld consumentisme en neoliberale precariteit.
Enjoy! Het consumentistisch superego
Om de contradictie in het rechtspopulistische superego te begrijpen, is Freud alleen ongeschikt; zijn psychoanalyse kent uitsluitend het repressieve superego. Volgens Freud ontstaat het superego als de geïnternaliseerde autoriteit van de strenge vader en – in het verlengde daarvan – de maatschappij die van haar leden eist dat ze (samen-)werken in plaats van ‘egoïstisch’ hun genot na te jagen. Wat Freud het “lustprincipe” noemde, moet ten faveure van beschavingsarbeid onderdrukt worden. Een superego dat Enjoy! beveelt zou voor Freud even absurd zijn als een vader die zijn zoon beveelt om met zijn moeder te trouwen.
Toch is het hedonistische superego niet onbekend in de latere psychoanalyse. Begin jaren ‘70 signaleerde de Franse psychoanalyticus Lacan dat de imperatief Jouir! (Geniet!) was uitgegroeid tot een nieuw superego. Lacan betoogde dat achter de rebellie van mei ‘68 een heimelijk verlangen schuilging naar een nieuwe vader-autoriteit, een nieuw superego dat zijn uitdrukking vond in het gebod om te genieten: “Niets dwingt ons te genieten behalve het superego. Het superego is de imperatief van genot (jouissance) – Geniet!” (Lacan 1999: 3)
Begin jaren ‘90 werd Lacans analyse van dit nieuwe superego door Zizek in marxistische richting uitgewerkt. Zoals de door Zizek beïnvloedde McGowan uitlegt: “Wat Lacan bij zijn theoretisering van het superego vergat is dat alleen in de kapitalistische moderniteit het superego de vorm aanneemt van een gebod om te genieten.” (McGowan 2025: 133) Volgens Zizek duidde de overgang van Freuds analyse van het superego naar Lacans analyse namelijk op een bredere transformatie binnen het kapitalisme gedurende de 20ste eeuw:
“Als de Freudiaanse theorie in haar traditionele configuratie toegesneden was op de verklaring van het standaard kapitalisme, dat steunde op een traditionele ethiek van beheersing en repressie, dan is Lacan perfect om de paradoxen van het permissieve laat-kapitalisme te verklaren.” (Zizek in Taylor 2005)
Zizek duidt hier op de overgang van klassiek kapitalisme – gebaseerd op uitbuiting van arbeid – naar postmodern laat-kapitalisme, waar de uitbuiting verschoof naar de sfeer van consumptie. Om het door Keynes gevreesde spook van onderconsumptie uit te bannen, maar ook om arbeidersonrust en uiteindelijk revolutie te vermijden, werd na de Tweede Wereldoorlog de nivellerende verzorgingsstaat ingevoerd en werden de lonen verhoogd, zodat luxe-consumptie ook voor steeds meer arbeiders mogelijk werd. Daarmee onderging het accumulatieregime van het kapitalisme een drastische verandering (Aglietta 1979). Om toch winst te garanderen, moest het kapitaal haar uitbuiting verschuiven van westerse arbeid naar nieuwe uit te buiten gebieden: westerse consumptie en niet-westerse arbeid.
In het Westen werd constant toenemende consumptie een noodzaak om de kapitalistische winstmachine draaiende te houden. Het was deze maatschappelijke noodzaak tot consumptie die volgens Zizek tot uitdrukking kwam in het nieuwe hedonistische superego. Aldus McGowan: “De maatschappelijke eis van het kapitalisme is om complete bevrediging te bereiken [door consumptie], het superego is de psychische instantie die verantwoordelijk is voor het handhaven van deze eis.” (McGowan 2025: 133)
Marcuse’s positie tussen Freud en Lacan/Zizek
Aan de hand van Lacan, Zizek en McGowan begrijpen we hoe het hedofascistische verlangen naar “excessieve consumptie” wortelt in de consumentistische wending van het laat-kapitalisme. Het hedofascistische superego-gebod Enjoy! is het consumentistische superego on steroids zogezegd. Maar dat zegt nog niets over de strengere conservatieve seksuele moraal die evenzeer deel uitmaakt van het huidige rechtspopulistische superego – iets waar zowel McGowan als Lijster aan voorbijgaan. We begrijpen, kortom, nog steeds niet waarom dit superego een in zichzelf tegenstrijdige vorm heeft aangenomen: Enjoy/Repress!
Signaleerde Lacan begin jaren ‘70 dat het traditionele, genot-verbiedende superego was afgelost door het hedonistische superego, nu lijkt het alsof dat repressieve Freudiaanse superego een comeback heeft gemaakt en gebroederlijk naast het Lacaniaanse superego bestaat. Om dit te begrijpen, hebben we zoals gezegd Marcuse nodig. Zijn freudo-marxistische begrippenpaar van “surplus-repressie” en “repressieve de-sublimatie” drukt precies die ambivalente houding tegenover genot uit die zo kenmerkend is voor het hedofascisme. Wat dit betreft neemt Marcuse een verhelderende tussenpositie in tussen enerzijds de eerste freudo-marxisten, die nog dicht bij Freud stonden, en anderzijds de latere Lacaniaanse marxisten Zizek en McGowan.
Dat is niet verwonderlijk, aangezien Marcuse ook in historisch opzicht een tussenpositie innam: nadat de eerste freudo-marxistische werken van Reich en Fromm in de jaren ‘30 en ‘40 waren verschenen, ontwikkelde Marcuse zijn eigen freudo-marxistische inzichten in de jaren ‘50 en ‘60, terwijl Lacan zijn ideeën over het hedonistische superego pas begin jaren ‘70 ontwikkelde, waar Zizek vervolgens in de jaren ‘90 mee verder ging. Staat Marcuse met zijn begrip “surplus-repressie” dichter bij zijn voorgangers Freud, Reich en Fromm, met zijn begrip “repressieve de-sublimatie” anticipeert hij op Lacan en Zizek. Deze tussenpositie maakt Marcuse bij uitstek geschikt om het ‘gespleten geweten’ van het hedofascisme vanuit freudo-marxistisch oogpunt begrijpelijk te maken.
Surplus-repressie: Marcuse’s historisering van Freud
Zoals gezegd plaatst Zizek het door Freud geanalyseerde repressieve superego in de context van het klassieke kapitalisme. Het is precies deze connectie tussen economische uitbuiting en libido-onderdrukking die Marcuse met zijn notie van surplus-repressie begrijpelijk probeerde te maken. Hij reageerde daarmee tevens op een probleem dat in het vroege freudo-marxisme was ontstaan.
Het probleem was dat Freuds psychoanalyse wezenlijk conservatief was, in die zin dat Freud “libido-repressie” zag als inherent aan beschaving als zodanig. De voor de beschaving noodzakelijke repressie van het libido zou altijd en overal een “onbehagen in de cultuur” met zich meebrengen (Freud 1999). Seksuele bevrijding kon voor Freud slechts terugval in prehistorische barbarij betekenen. Door Marx met Freud te verenigen, leken de freudo-marxisten dus bij voorbaat afstand te nemen van de mogelijkheid van een niet-repressieve samenleving. De uitdaging was om Marx en Freud zodanig te combineren dat er – ondanks Freuds diepgewortelde conservatisme – uitzicht bleef op een emancipatoir perspectief, voorbij het heersende kapitalisme. Het was bovenal Marcuse die deze uitdaging in Eros en cultuur (1955) op zich nam (zie Jay 1973: 106). Hij deed dat door niet alleen Marx met Freud, maar omgekeerd ook Freud met Marx aan te vullen, oftewel door Marx te psychologiseren en Freud te historiseren.
Dat de psychoanalyse marxistisch geïnterpreteerd kon worden, werd overigens al door Freud zelf gesuggereerd, toen hij de interne connectie tussen economische schaarste en de noodzaak tot libido-repressie benadrukte. Zo zegt Freud in Het onbehagen in de cultuur dat libido-repressie wortelt in “de dwang van een economische noodzakelijkheid” (Freud 1999: 343). Van nature zou de mens beheerst worden door het “lustprincipe”, maar deze aangeboren hedonistische houding botst op de harde realiteit van de schaarste. Tegenover het lustprincipe zou daarom in de psyche een “realiteitsprincipe” ontstaan. “Hier ligt een centrale gedachte van Freuds theorie”, aldus Marcuse:
“Als er geen oorspronkelijke “arbeidsdrift” is, dan moet de voor het onaangename werk nodige energie worden “onttrokken” aan de primaire driften, dus aan de seksuele driften [...]. In Freuds ogen krijgt de cultuur dus ‘een groot quantum psychische energie’ dat ze nodig heeft door die aan de seksualiteit te onttrekken.” (Marcuse 2022: 98)
Volgens Freud wordt het libido in naam van de beschaving onderdrukt en “gesublimeerd”, dwz. gekanaliseerd in nuttige arbeid en bevredigd op een ‘hoger’ niveau zoals in sport, wetenschap en kunst. Alleen in de vrije scheppingen van de verbeelding mag het lustprincipe zich nog min of meer onbeperkt uitleven; bevrediging is daar immers ‘slechts fantasie’, geen werkelijkheid en dus maatschappelijk ongevaarlijk.
Gedwongen door economische schaarste zou volgens Freud élke maatschappij aan de repressieve eisen van het realiteitsprincipe en de sublimatie van libidinale energie moeten voldoen. Marcuse meende echter dat Freud daarmee de historische relativiteit van het begrip “schaarste” over het hoofd zag. Vanuit marxistisch oogpunt hangt de mate waarin een maatschappij geteisterd wordt door schaarste immers niet alleen af van de stand van de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen, maar ook van de politiek-economische ordening van die maatschappij. Freuds argument dat schaarste en dus libido-repressie inherent zijn aan elke beschaving werd dan ook door Marcuse afgewezen:
“Dit argument, dat steeds weer in Freuds metapsychologie opdoemt, is echter onjuist in zoverre het deze situatie aan het brute feit van de schaarste toeschrijft. In werkelijkheid is de situatie echter het gevolg van een bepaalde maatschappelijke ordening van de schaarste [...].” (Marcuse 2022: 60)
Door Marcuses marxistische historisering van Freuds psychoanalyse wordt diens begrip van libido-repressie een stuk vloeibaarder. Om te beginnen moet er volgens Marcuse onderscheid worden gemaakt tussen ‘gewone’ basis-repressie (noodzakelijk voor beschaving als zodanig) en surplus-repressie. Deze laatste is de extra libido-repressie die nodig is om de economische onderdrukking in een klassenmaatschappij in stand te houden:
“Surplusrepressie (overbodige, overmatige onderdrukking) gebruik ik als term voor de beperkingen die nodig worden door de sociale overheersing. [...] Deze additionele controles, die verder gaan dan de voor een menselijke samenleving noodzakelijke, komen voort uit de specifieke instellingen van maatschappelijke en culturele overheersing [...].” (Marcuse 2022: 59-61)
Dat Marcuse hier het voorvoegsel “surplus-” gebruikt, duidt niet alleen op het “overbodige, overmatige” karakter van deze repressie. Voor de goede verstaander is het tevens een impliciete verwijzing naar Marx’ begrip van “surplus-waarde”, waarop elke klassenmaatschappij is gebaseerd. Surplus-waarde is wat de arbeidende klasse extra produceert (door surplus-arbeid), bovenop de minimale welvaart die de arbeidersklasse voor haar voortbestaan nodig heeft (en die volgens Marx de marktprijs van arbeid bepaalt). Het is dit economisch surplus dat door de heersende klasse als winst wordt afgeroomd. Surplus-repressie is bij Marcuse de extra libido-repressie die nodig is voor psychische aanpassing aan deze klasse-overheersing en de bijbehorende kunstmatige schaarste, die door afroming van de surplus-waarde ontstaat. Daardoor moet de arbeider immers meer werken dan strikt noodzakelijk is (surplus-arbeid), waardoor hij zijn drang tot vrije levenslust nog verder moet onderdrukken (surplus-repressie).
Door deze marxistische herinterpretatie van de psychoanalyse kon Marcuse het conservatisme van Freud omzeilen en uit het freudo-marxisme een revolutionair perspectief afleiden. Om te beginnen zou het – door Freud onmogelijk geachte – “psychoanalytisch Utopia” van een “niet-repressieve beschaving” (Marcuse 2022: 143) een stuk dichterbij komen in een klassenloze maatschappij, waar geen surplus-repressie van het libido meer nodig is. Een dergelijke “volwassen beschaving” zou volgens Marcuse zodanig zijn “dat de moeiteloze bevrediging van behoeften mogelijk zou worden zonder dat deze bevrediging nog langer systematisch zou worden verhinderd door overheersing. [...] Eros, de levensdrift, zou in ongekende mate worden vrijgemaakt.” (Marcuse 2022: 162)
Daarvoor is echter wel een revolutionaire transformatie van het kapitalisme nodig, want “de erotische energie van de levensdriften kan niet worden bevrijd onder omstandigheden van louter op winst gerichte welvaart” (Marcuse 2022: 28). De seksuele revolutie moest tevens een socialistische revolutie zijn.
De ‘techno-erotische utopie’ van een niet-repressieve samenleving
Maar socialisme alleen is volgens Marcuse niet voldoende om het “psychoanalytisch Utopia” te realiseren. Daarvoor is ook technologische ontwikkeling nodig. Want, zo betoogt Marcuse in lijn met Marx: hoe verder de technologie ontwikkeld wordt, hoe hoger de economische productiviteit en algehele welvaart, hoe minder de schaarste en – Freudiaans gezien – hoe minder libido-repressie er nodig is. Kortom, waar socialistische herverdeling slechts afrekent met surplus-repressie, daar vermindert de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen de maatschappelijke noodzaak van basis-repressie als zodanig. “Immers”, zo legt Marcuse uit,
“de behoefte aan [seksuele] onthouding en inspanning [door onaangename arbeid] is dan sterk verminderd door de materiële en intellectuele vooruitgang, en de beschaving zou het zich in feite kunnen veroorloven een aanzienlijke hoeveelheid voor beheersing en zware arbeid gereserveerde energie vrij te geven.” (Marcuse 2022: 103-104)
In die zin is het “psychoanalytisch Utopia” voor Marcuse óók een technologische utopie, een ‘techno-erotische utopie’ zogezegd. Volgens Marcuse lag de mogelijkheid daarvan besloten in de ontwikkeling van het kapitalisme zelf. Gedreven door de logica van winstmaximalisatie zal elke kapitalist ernaar streven om de productiekosten naar beneden te brengen, en dus om dure menselijke arbeidskracht zoveel mogelijk overbodig te maken door technologische alternatieven: van stoommachine tot lopende band, van automatisering tot volledige robotisering, van rekenmachine tot zelfstandig werkende AI. Het ideale eindresultaat, zo voorzag Marcuse, is een situatie waarin de noodzaak voor menselijke arbeid geheel is verdwenen:
“Het lijkt erop dat automatisering tot aan de grenzen van de technische mogelijkheden onverenigbaar is met een samenleving die gebaseerd is op de private exploitatie van menselijke arbeidskracht in het productieproces.” (Marcuse 2023: 68)
In navolging van Marx spreekt Marcuse hierbij van het “Rijk van de Vrijheid” dat mogelijk wordt door de technologische overwinning op het “Rijk van de Noodzaak”, waar de mens gedwongen door schaarste moet werken. Wat Marcuse aan Marx toevoegt is het psychoanalytische idee dat in deze utopische situatie, waarin menselijke arbeid door technologie overbodig is gemaakt, er dus ook geen libido-repressie meer nodig is. Het technologische “Rijk van de Vrijheid” is voor Marcuse tevens het rijk van het volledig bevrijde libido:
“De technologische processen [...] zouden de individuele energie kunnen vrijmaken voor een nog niet te overzien bereik van de vrijheid, voorbij de pure noodzaak. [...] Het zou de mogelijkheid openen van een wezenlijk nieuwe menselijke werkelijkheid – namelijk een bestaan in vrije tijd op basis van vervulde levensbehoeften.” (Marcuse 2023: 36, 249)
Voor Marcuse was de snel groeiende welvaart in de “geavanceerde industriële maatschappijen” van de jaren ‘50 en ‘60 een belangrijke stap in de richting van deze ‘techno-erotische utopie’. Inderdaad lieten de westerse maatschappijen een steeds grotere seksuele vrijheid zien, uitmondend in de seksuele revolutie van de jaren ‘60.
Repressieve desublimatie: de seksuele revolutie verraden
Hoewel Marcuse met Eros en cultuur (1955) was uitgegroeid tot een van de belangrijkste theoretici van de seksuele revolutie, was hij uiterst kritisch op het feitelijke verloop ervan in de jaren ‘60 en ‘70. De seksualiteit was wel vrijer geworden door de toegenomen welvaart, maar de vereiste socialistische omwenteling van het kapitalisme had geenszins plaatsgevonden. De bevrijde seksualiteit bleef binnen de repressieve kaders van het kapitalisme, onderworpen aan klasse-onderdrukking en surplus-afroming.
“Repressieve desublimatie” is Marcuse’s term voor deze kapitalistische inkapseling van de seksuele revolutie. Enerzijds werd de seksualiteit “gedesublimeerd”, in die zin dat het libido werd bevrijd van de repressieve sublimering die Freud noodzakelijk achtte voor beschaving als zodanig. Anderzijds echter bleef deze desublimatie repressief in die zin dat de bevrijde seksualiteit werd gecommodificeerd en als consumptie-artikel werd ingezet in het kapitalisme: “Seksuele vrijheid is in die zin in overeenstemming gebracht met profijtelijk conformisme.” (Marcuse 2022: 109)
Met zijn notie van repressieve desublimatie, kortom, voorzag Marcuse welke rol de bevrijding van het libido zou spelen in het consumptieve laat-kapitalisme, waarmee hij anticipeerde op Lacans en Zizeks analyses van het hedonistische superego. Hoewel Marcuse niet letterlijk spreekt van permissief of hedonistisch superego, kan men stellen dat repressieve desublimatie bij hem in dezelfde richting wijst: waar “desublimatie” duidt op het permissieve aspect van de seksuele bevrijding, daar duidt het “repressieve” ervan op de kapitalistisch-maatschappelijke dwang die achter deze ‘bevrijding’ schuilgaat – een dwang die door het hedonistisch superego psychisch is geïnternaliseerd.
Repressieve desublimatie is volgens Marcuse niet iets wat het consumptieve welvaartskapitalisme toevallig overkomt; het is een actieve strategie van inkapseling. Waar, zoals gezegd, het kapitalisme zelf door de technologische vervanging van menselijke arbeidskracht de voorwaarden schept voor een vermindering van libido-repressie, daar moet het kapitalisme tegelijk een oplossing vinden voor de subversieve krachten die zo vrijkomen. Anders zou het bevrijde verlangen wel eens revolutionair kunnen worden:
“In het systeem heerst immers de vrees dat de gevestigde orde van overheersing ineen zal storten. Anders gezegd: om te overleven moet de beschaving het droombeeld afweren van een wereld die werkelijk vrij zou kunnen zijn.” (Marcuse 2022: 108)
Hoe verder de technologische ontwikkeling voortschrijdt, hoe repressiever het kapitalisme moet worden om deze revolutionaire dreiging tegen te gaan: “Juist omdat de mens de vervulling van zijn verwachtingen nooit zo dicht genaderd is, is hij er nooit zo streng van afgehouden ze te vervullen.” (Marcuse 2022: 261) Na het techno-erotisch utopisme van Eros en cultuur (1955) volgde in 1964 dan ook het veel pessimistischere boek De eendimensionale mens.
Daarin onderzoekt Marcuse hoe de enorm ontwikkelde technologie, welvaart en vrijheid ingezet worden om de subversieve potenties ervan de kop in te drukken. Repressieve desublimatie is daarin slechts één strategie; een nauw verwante strategie is die van “repressieve tolerantie” – een van Marcuse’s meest controversiële begrippen. Repressieve tolerantie is een strategie om tegengeluiden en oppositionele bewegingen onschadelijk te maken: hen wordt een mate van formele, liberale vrijheid toegestaan, die echter in praktisch opzicht totaal kansloos en ongevaarlijk is gegeven de overweldigende macht en consensus van de heersende orde – een schijnvrijheid dus, die de heersende orde juist bestendigt. Want: “In zo’n geval wordt de vrijheid (van ideeën, van vergadering, van meningsuiting) een instrument om onderdanigheid goed te praten.” (Marcuse 2025: 13)
Het resultaat van deze inkapselingsstrategieën, aldus Marcuse, is een “eendimensionale” maatschappij waarin de mentale ruimte voor fundamentele kritiek op en alternatieven voor de bestaande orde zo goed als is verdwenen. Het ontluikende consumentisme van de jaren ‘50 en ‘60 stelde het kapitalisme niet alleen in staat om de focus van uitbuiting te verschuiven van arbeid naar consumptie, maar ook – volgens Marcuse – om de westerse arbeidersklasse te verzoenen met het heersende en exploitatieve kapitalistisch systeem:
“Waarom zou de omverwerping van de bestaande orde van vitaal belang zijn voor mensen die in bezit zijn van [...] mooie kleren, een goed gevulde provisiekast, een TV, een auto, een huis enzovoort, allemaal binnen de bestaande orde?” (Marcuse 1965: 270)
Ook al zijn de bevredigde behoeften volgens Marcuse “valse behoeften”, gecreëerd door reclame en cultuurindustrie, toch levert hun bevrediging voldoende amusement, plezier en genot op om mensen hun ellende te doen vergeten. Het consumptief genieten leidt tot “spontane aanvaarding” van de heersende orde (Marcuse 2023, 103). Voor Marcuse was het vrijgekomen seksuele genot van repressieve desublimatie een cruciaal onderdeel van dit pacificerende consumentistisch genieten. Het genot van repressieve desublimatie is “bevrediging op een manier die onderwerping genereert en de rationaliteit van het protest verzwakt” (Marcuse 2023: 105).
Repressieve desublimatie vs. klassenstrijd
Tegenover de eendimensionale maatschappij van het consumptieve laat-kapitalisme plaatst Marcuse de oudere “tweedimensionale” maatschappij van het klassieke, op uitbuiting van arbeid gebaseerde kapitalisme. Daarin hadden arbeiders tenminste nog een pijnlijk besef van de gapende kloof tussen hoe de maatschappij feitelijk is en hoe zij zou kunnen of moeten zijn. Dat kritische bewustzijn was alleen mogelijk dankzij een tweedimensionale “spanning tussen het ‘is’ en het ‘zou moeten’, tussen essentie en verschijning, potentialiteit en actualiteit” (Marcuse 2023: 125). Alleen in naam van onderdrukte maatschappelijke mogelijkheden en realistische utopische alternatieven kan een heersende orde immers theoretisch bekritiseerd en – door politieke actie – praktisch getransformeerd worden.
Voor Marcuse als marxist was deze kritische tweedimensionaliteit materialistisch gefundeerd in de reële tegenstelling tussen arbeidersklasse en kapitaal. In de ellende, dromen en opstanden van het 19de eeuwse proletariaat schemerde het utopisch alternatief door, het “spook van het communisme” dat volgens het Communistisch Manifest de heersende machten de stuipen op het lijf joeg. Dat in de 20ste eeuw de westerse welvaartsmaatschappijen eendimensionaal werden, duidde volgens Marcuse dan ook op het schijnbaar verdwijnen van de klassenstrijd. Zo was de eendimensionale maatschappij op haar beurt materialistisch gefundeerd in het klassencompromis van de Keynesiaanse verzorgingsstaat.
Repressieve desublimatie is volgens Marcuse de psychisch structuur die hoort bij deze eendimensionale ‘verzoening’ van de klassenstrijd. Het vrijgekomen seksuele en consumptieve genot draagt immers bij aan de “spontane aanvaarding” oftewel libidinale omarming van het kapitalisme. Nauw samenhangend daarmee zorgt repressieve desublimatie ook voor een navenante afname van de tweedimensionale spanning – cruciaal voor kritisch bewustzijn – tussen “droom” en “daad”.
Zoals Elsschot dichtte: “tussen droom en daad / staan wetten in de weg en praktische bezwaren”, wat impliceert dat de wensdroom als apart domein uitsluitend bestaat dankzij de strenge “wetten” en “praktische bezwaren” die de verlangde daad onderdrukken. Dat is precies waar Freuds begrip van sublimatie om draait: de libidinale energie die door de maatschappij verboden en onderdrukt wordt, wordt gekanaliseerd in nuttige beschavingsarbeid en gesublimeerd in wensdromen en hogere culturele uitingen.
De crux daarbij is volgens Marcuse dat deze psychisch-culturele sublimeringen een subversieve herinnering behouden aan de libido-repressie die aan hun bestaan ten grondslag ligt: “In tegenstelling tot het genot van aangepaste desublimatie behoudt sublimatie het bewustzijn van de verzakingen die de repressieve maatschappij aan het individu oplegt, en daarmee de behoefte aan bevrijding.” (Marcuse 2023: 105)
Het repressieve karakter van desublimatie zit volgens Marcuse dan ook deels in het feit dat de seksuele driften, juist omdat zij consumentistisch bevredigd kunnen worden binnen het laat-kapitalisme, niet langer omgezet hoeven te worden in gesublimeerde uitingen, die de herinnering aan repressie en het verlangen naar bevrijding levend houden. Wat Marcuse (2023: 30) de “euforie in ongeluk” noemt, het consumptieve genot en de toegenomen seksuele bevrediging binnen de eendimensionale maatschappij, verdringt zo de utopische visie van vervuld verlangen in de kunst en laat zo de mensen hun reële lijden in het uitbuitende kapitalisme vergeten. Waar sublimatie, kortom, cruciaal is voor de kritische tweedimensionale spanning, daar is desublimatie repressief omdat zij deze spanning wegneemt en zo de mens verzoent met de heersende orde.
De neoliberale contradictie: Enjoy/Repress!
In het huidige rechtspopulisme echter wordt de seksuele bevrijding van de jaren ‘60 in toenemende mate teruggedraaid en vervangen door een strengere conservatieve moraal. In Marcusiaanse termen: we zien een versterking van de libido-repressie en een navenante afname van de desublimatie. In die zin heeft het Freudiaanse superego een (partiële) comeback gemaakt ten koste van het Lacaniaanse superego.
Uitgaande van Marcuse’s freudo-marxisme, waarin libido-repressie een psychische reactie is op economische schaarste, zouden we dan moeten concluderen dat de economische schaarste is toegenomen. Is dat zo? Op het eerste gezicht niet: de afgelopen decennia zijn de westerse economieën juist gestaag blijven groeien. Maar we moeten ook vaststellen dat, door de neoliberale wending van de jaren ‘80 en ‘90, deze groeiende welvaart steeds ongelijker verdeeld is tussen de bezittende en de werkende klassen, ten nadele van de laatste – zoals met name Piketty met een stortvloed aan historisch-economische data heeft laten zien.
Zoals gezegd vormde volgens Marcuse het klassencompromis tussen arbeid en kapitaal in de naoorlogse verzorgingsstaten de economische ‘onderbouw’ van de eendimensionale maatschappij en de bijbehorende psychische structuur van repressieve desublimatie. Met de neoliberale wending werd dit compromis echter opgeblazen door de kapitalistische elites (zie Harvey 2005: 9-19). De economie werd verregaand geliberaliseerd en geprivatiseerd, de macht van de vakbonden werd ondermijnd, werknemersrechten werden afgebroken (‘flexibilisering’), de concurrentie (en dus onzekerheid) op de arbeidsmarkt nam toe (ook door globalisering en arbeidsmigratie), de verzorgingsstaat werd afgebouwd, het aandeel van de werkende klasse in het BBP daalde gestaag ten voordele van de bezittende klasse (de dalende arbeidsinkomensquote), de kloof tussen superrijk en de rest nam astronomische proporties aan, en de algehele “neoliberale precariteit” nam toe.
We zien deze ontwikkeling het duidelijkst tot uitdrukking komen in de ontwikkeling van de reële lonen (dus lonen uitgedrukt in termen van koopkracht): waar de reële lonen in de naoorlogse welvaartsstaten spectaculair stegen, kantelde deze ontwikkeling na de neoliberale wending. De arbeidsproductiviteit bleef gestaag groeien, maar de opbrengsten daarvan gingen primair naar werkgevers en aandeelhouders, nauwelijks of niet naar werknemers. Sinds 1980 zien we dan ook een stagnatie dan wel daling van de reële lonen in heel de westerse wereld (zie Mishel e.a. 2015 en Hermann 2007) – een trend die de laatste jaren nog is versterkt door de energiecrisis, de groeiende inflatie en de wooncrisis die in veel westerse landen speelt. In heel de westerse wereld zien we een groeiende cost-of-living crisis, naast explosief groeiende bedrijfswinsten en vermogens bij de rijkere klassen.
Marxistisch gezegd: door de neoliberale wending is de kapitalistische exploitatie van surplus-arbeid flink toegenomen. En daardoor is, Marcusiaans gezegd, ook de surplus-repressie flink toegenomen. Door de verslechterende positie van de werkende klasse tegenover het kapitaal is de kunstmatige schaarste – de “precariteit” van het bestaan – voor de werkende klasse immers gestegen. En zoals Freud (1999: 343) zegt: libido-repressie wortelt in “de dwang van een economische noodzakelijkheid”, namelijk de harde realiteit van schaarste, waardoor werken en maatschappelijke aanpassing in de plaats komen van het lustprincipe, het vrije genieten van het leven. Freudo-marxistisch gezien kunnen we de huidige toenemende libido-repressie, die we zien in het conservatiever worden van de seksuele moraal, dus verklaren als de psychische reactie op de groeiende precariteit van het bestaan onder het neoliberalisme.
Tegelijk echter moeten we in gedachten houden dat de neoliberale wending plaatsvond in de context van de laat-kapitalistische consumptie-maatschappij. Waar in de naoorlogse periode de exploitatie verschoof van westerse arbeid naar westerse consumptie (en niet-westerse arbeid), daar verschoof met de neoliberale wending de exploitatie opnieuw, maar nu naar zowel westerse consumptie als westerse arbeid. Door de neoliberale wending zijn klassieke vormen van kapitalistische arbeidsexploitatie in het Westen teruggekeerd (zie Standing 2011). Hier ligt de sleutel tot het ‘gespleten geweten’ van het rechtspopulisme. Deze neoliberale verschuiving betekent immers dat de westerse werkende klasse aan tegengestelde eisen wordt blootgesteld: enerzijds aangespoord tot onbeperkte consumptie, anderzijds daarin juist afgeremd door het aandraaien van de neoliberale duimschroeven, waardoor het financiële vermogen tot consumptie is ingeperkt (met name door de stagnatie of zelfs daling van de reële lonen).
Geen wonder dat het hedendaagse rechtspopulisme zo’n ambivalente relatie tot genot heeft! De interne contradictie van het hedofascisme – Enjoy/Repress! – is de psychische uitdrukking van de interne contradictie van het neoliberale kapitalisme, dat enerzijds de werkende klasse aanspoort tot onbeperkte consumptie maar tegelijk hun financiële vermogen daartoe inperkt door de toegenomen kunstmatige schaarste. En waar deze toegenomen schaarste zich als surplus-repressie manifesteert in de strengere conservatieve seksuele moraal met het bijbehorende repressieve superego, daar blijft het heersende consumentisme gebonden aan het hedonistische superego. Vandaar het rechtspopulistische ‘gespleten geweten’, waarin het Freudiaanse en Lacaniaanse superego op paradoxale wijze naast elkaar bestaan.
Het neoliberale complex: consumptie, schuld en boete
We zien deze paradoxale verstrengeling van Enjoy! en Repress! met name terug in de schuldenproblematiek, die onder het neoliberalisme explosief is toegenomen. De interne contradictie van het neoliberalisme, dwz. de spanning tussen consumentisme en toegenomen kunstmatige schaarste, werd en wordt door het systeem ‘opgelost’ door een drastische versoepeling en toename van kredietverstrekking aan consumenten (zie Lazzarato 2011; Sousa 2023). Daardoor zijn schulden bij westerse huishoudens explosief gegroeid; in de Verenigde Staten bijvoorbeeld had rond 1960 een gemiddeld huishouden een schuld van 7,3 procent van het mediaan inkomen; in 2021 was die schuld gestegen tot maar liefst 40 procent (zie Ortegren 2021). Zo extreem als in de VS is de situatie weliswaar niet in andere westerse landen, maar ook daar zijn de consumenten-schulden de afgelopen decennia constant blijven stijgen. Zelfs de financiële crisis van 2008, die toch het gevolg was van onverantwoordelijke kredietverstrekking aan huizenkopers (“rommelhypotheken”), heeft hierin geen enkele verandering gebracht; sindsdien is de schuldenberg bij huishoudens alleen maar verder gestegen tot nieuwe recordhoogtes (zie Rotmans 2021: 47-49).
Het interessante aan dit alles is dat “schuld” niet alleen een economische categorie is, maar ook een psychoanalytische categorie, die als zodanig schreeuwt om een freudo-marxistische benadering (zie McGowan 2025: 122, 133). Beter dan in het Engelse “debt” komt deze connectie tussen economie en psychoanalyse met name in het Nederlandse woord “schuld” tot uitdrukking; schuldgevoel is een centraal aspect van het superego. Wie financiële schulden heeft, voelt zich schuldig aan het overtreden van een superego-norm.
Wat McGowan hierbij met name duidelijk maakt, is hoe het hedonistische en repressieve superego elkaar dialectisch versterken in de neoliberale schulden-problematiek: “Het kapitalistische schulden-regime voedt het bijbehorende superego; het duwt het subject dieper in de schuld om meer te kunnen genieten, terwijl het tegelijk tot schuldgevoel leidt vanwege het niet kunnen aflossen van de schuld [...].” (McGowan 2025: 134) Schulden versterken volgens McGowan (idem: 133) de “superego-binding” met het kapitalistisch systeem, omdat het schuld-hebbende subject extra afhankelijk is van inkomen (en dus van werkgevers) om zijn schulden af te kunnen lossen, maar ook omdat dit subject zich verplicht voelt om meer te genieten van de geconsumeerde producten (‘ik heb hier schulden voor gemaakt, dus dan moet het wel fantastisch zijn’).
Enerzijds stelt krediet in staat om de toegenomen neoliberale schaarste te omzeilen, om geld uit te geven dat je eigenlijk niet hebt, om ‘lekker onverantwoord’ te genieten – buy now, pay later –; anderzijds draagt de groeiende schuld bij aan het verder aandraaien van de neoliberale duimschroeven. Enerzijds voeden schulden dus een consumentistische houding, wat tot uitdrukking komt in het Lacaniaanse superego. Anderzijds confronteren schulden het desbetreffende subject met de harde realiteit van economische schaarste, die werken en maatschappelijke aanpassing vereist ten koste van het vrije genieten, wat tot uitdrukking komt in het Freudiaanse superego. In die zin is de contradictie in het rechtspopulistische superego – Enjoy/Repress! – onlosmakelijk verbonden met de neoliberale schulden-problematiek.
Tot slot: terugkeer van de tweedimensionale mens?
Wat betekenen deze ontwikkelingen nu voor de vooruitzichten voor linkse politiek? Hierbij moeten we in gedachten houden dat, hoewel Marcuse gold als ‘profeet’ van de seksuele revolutie, hij uiterst kritisch was op het feitelijke verloop ervan in het kapitalisme. Zoals we hebben gezien was repressieve desublimatie voor Marcuse een van de peilers van de eendimensionale maatschappij. Dat met het conservatiever worden van de seksuele moraal de strategie van repressieve desublimatie uitgespeeld lijkt te zijn, betekent dan ook dat een belangrijke peiler onder de eendimensionale maatschappij is weggeslagen. In zekere zin is dat winst voor links.
Hetzelfde zien we gebeuren met een andere peiler van de eendimensionale maatschappij, de politieke strategie van repressieve tolerantie. Die lijkt, met de opkomst van autoritair rechtspopulisme, omgeslagen te zijn in de tegenovergestelde strategie van intolerante repressie. Daardoor komt o.a. het demonstratierecht steeds verder onder druk te staan, durven veel wetenschappers zich niet meer uit te spreken over controversiële thema’s uit angst voor intimidatie, en krijgen ‘afwijkende’ minderheden als migranten en queer- en trans-mensen te maken met regelrechte onderdrukking en geweld.
Links hoeft dus niet meer bang te zijn voor inkapseling en coöptatie; eerder moeten we bang zijn voor het tegendeel, namelijk ouderwetse repressie. Dat Trumpiaans rechts aanstuurt op een verbod van antifa als ‘terroristische organisatie’ spreekt wat dat betreft boekdelen. Dat is in zoverre winst voor links dat de machtsverhoudingen duidelijker zijn geworden: de maatschappelijke repressie, die impliciet was in repressieve desublimatie en repressieve tolerantie, komt nu aan de oppervlakte als expliciete onderdrukking en naakt geweld. Dat maakt de situatie voor links gevaarlijker, maar in zekere zin ook gemakkelijker: er is een duidelijkere ‘boeman’ tegen wie geageerd kan worden.
Met het wegvallen van de inkapselingsstrategieën van repressieve desublimatie en repressieve tolerantie, kortom, lijkt de eendimensionale maatschappij verzwakt te zijn. De (verstikkende) consensus van de eendimensionale maatschappij is ten onder aan het gaan in escalerende polarisatie; politieke en economische conflicten kunnen niet meer onder het ‘eendimensionale tapijt’ geveegd worden, maar komen in alle hevigheid aan de oppervlakte. In die zin kunnen we spreken van een terugkeer van de tweedimensionale mens, dwz. de mens die weer kan dromen over utopische alternatieven voor de heersende orde.
Het feit dat de strategie van repressieve desublimatie uitgespeeld lijkt te zijn, draagt daar ook op een tweede manier aan bij, namelijk in die zin dat – zoals Marcuse zegt – juist de repressieve sublimatie van het libido een belangrijke bron is van subversieve fantasieën. Als Marcuse’s freudo-marxisme hout snijdt, kortom, dan zou het huidige conservatiever worden van de seksuele moraal moeten leiden tot een terugkeer van utopische wensdromen.
Met dat alles komt de mogelijkheid van radicale politieke verandering weer op de tafel – al is het nog maar zeer de vraag of die verandering links of rechts zal zijn. Dat zal afhangen van het feitelijke verloop van de klassenstrijd. Zoals gezegd werd met de neoliberale wending het Keynesiaanse klassencompromis opgeblazen, waar de eendimensionale maatschappij op gebaseerd was; in die zin kunnen we spreken van de neoliberale terugkeer van klassenstrijd. Maar het gaat vooralsnog om een klassenstrijd die vooral vanuit de heersende klasse tegen de werkende klasse wordt gevoerd – zoals miljardair Warren Buffett in 2006 openlijk bekende: “Er is inderdaad een klassenoorlog gaande, dat is een feit, maar het is mijn klasse, de rijke klasse, die de oorlog voert en we zijn aan het winnen.” (Buffett in Stein 2006)
Voorzover de neoliberale wending ook bij de werkende klasse tot een hernieuwd klasse-bewustzijn heeft geleid, blijft dit bewustzijn voorlopig beperkt tot linkse minderheden. De meerderheid van de werkende klasse blijft vooralsnog trouw aan het kapitalistisch systeem, daartoe verleid door de rechtspopulistische of zelfs fascistische strategie om de groeiende crises en contradicties binnen het systeem af te wentelen op zondebokken: migranten, moslims, asielzoekers, de “linkse elite” en “deep state”.
In dit licht moeten we ook de uitspraak van Thijs Lijster begrijpen, dat het hedofascisme draait om “de belofte van een terugkeer naar excessieve consumptie” (2025: 46). Waarom een terugkeer? Dat is een vraag die Lijster zelf niet stelt; het antwoord volgt echter logisch uit het voorafgaande, namelijk de neoliberale contradictie tussen consumentisme en toegenomen precariteit. Door de neoliberale wending is het financiële vermogen tot consumptie voor de werkende klasse immers afgenomen. Vandaar het verlangen naar een terugkeer daarvan. Maar in plaats dat de ware oorzaak van dat ‘consumptie-tekort’ wordt aangewezen, namelijk de toegenomen kunstmatige schaarste onder het neoliberalisme, wordt door fascistische zondebokpolitiek de schuld gelegd bij migranten en de ‘linkse elite’.
De taak voor links is om dit tij te keren, om klassenstrijd weer op de agenda van de werkende klasse te krijgen. Duidelijk gemaakt moet worden dat het consumptie-tekort niet komt door “linkse politieke correctheid” of “profiterende migranten”, maar door de neoliberale “klassenoorlog” (aldus Warren Buffett) die vanaf de jaren ‘80 en ‘90 door de kapitalistische klasse is gevoerd. Dat betekent echter niet dat links nu als een soort ‘links-populistische Trump’ moet opkomen voor de consumentistische verlangens van de massa; de “valse behoeften” van het consumentisme houden de werkende klasse immers geketend aan het kapitalisme, aldus Marcuse. Tegelijkertijd echter moet links uit alle macht het imago zien te vermijden van het belerende ‘linkse vingertje’ dat genieten verbiedt. Links moet, zoals Thijs Lijster zegt, de claim op genot terugveroveren op rechts:
“Er is geen reden waarom de verlangens en geneugten die op dit moment zo succesvol door het hedofascisme worden gemobiliseerd, niet ook voor andere politieke projecten zouden kunnen worden ingezet. Zij het in andere vorm: de vrijheid die geboden wordt door minder werk, om zonder angst verschillend te zijn, het genot dat te vinden is in gemeenschappelijkheid, gedeelde rijkdom en een schone leefomgeving.” (Lijster 2025: 49)
Dat zijn natuurlijk ontzettend belangrijke thema’s, maar echt spannend is het allemaal niet. Het is zogezegd niet ‘sexy’ genoeg om het hedofascisme de loef mee af te kunnen steken. En dat geeft meteen aan waar de échte zwakke plek van het hedofascisme ligt, namelijk in de seksualiteit. Hier wreekt zich het ‘gespleten geweten’ van de hedofascist, wiens claim op genot (Enjoy!) ondermijnd wordt door zijn conservatieve afkeer van vrije seksualiteit (Repress!). Hier ligt dé kans voor links om de claim op genot weer naar zich toe te kunnen trekken: door een hernieuwde inzet op seksuele bevrijding tegenover het oprukkende conservatisme. Hier kan links zelf een middelvinger opsteken tegenover het strenge ‘rechtse vingertje’ dat seksuele vrijheid verbiedt. Daarbij moet links nu wel de valkuilen van de seksuele bevrijding van de jaren ‘60 zien te vermijden. Marcuse’s freudo-marxisme blijft daarbij een cruciale bron van inzichten.
Gebruikte literatuur
– Aglietta, Michel (1979), A Theory of Capitalist Regulation: The US Experience. London: New Left Books.
– Freud, Sigmund (1999), “Het onbehagen in de cultuur”, in: Freud (1999), Beschouwingen over cultuur, pp. 297-386. Amsterdam: Boom.
– Harvey, David (2007), A Brief History of Neoliberalism. Oxford: Oxford University Press.
– Hermann, Christoph (2007), “Neoliberalism in the European Union”, in: Studies in Political Economy, vol. 79, issue 1.
– Jay, Martin (1973), The Dialectical Imagination: A History of the Frankfurt School en de Institute of Social Research 1923-1950. Boston: Little, Brown and Company.
– Lacan, Jacques (1999), On Feminine Sexuality: The Limits of Love and Knowledge, 1972-1973. New York: W.W. Norton & Company.
– Lazzarato, Mauritio (2011), The Making of Indebted Man. Amsterdam: Semiotext(e).
– Lijster, Thijs (2025), “Hedofascisme: Ideologie van het ongebreidelde verlangen”, in: De Groene Amsterdammer, 22 mei 2025, jaargang 149, nr. 21, pp. 46-49.
– Marcuse, Herbert (1965), “Perspektiven des Sozialismus in der entwickelten Industriegesellschaft”, in: Praxis 1, 23 (Zagreb), pp. 260-70.
– Marcuse, Herbert (2022), Eros en cultuur: Een filosofische bijdrage tot het werk van Sigmund Freud. Utrecht: Erven J. Bijleveld.
– Marcuse, Herbert (2023), De eendimensionale mens: Studie over de ideologie van de geavanceerde industriële samenleving. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
– Marcuse, Herbert (2025), “Repressieve tolerantie”, in: Marcuse (2025), Zes actuele essays, pp. 10-58. Vertaald en ingeleid door Arnoud Glaudemans. Amsterdam: Bunbury Books.
– McGowan, Todd (2025), Pure Excess: Capitalism and the Commodity. New York: Columbia University Press.
– Mishel, L. & Gould, E. & Bivens, J. (2015), “Wage Stagnation in Nine Charts”, Economic Policy Institute, January 6 2015: https://www.epi.org/publication/charting-wage-stagnation/
– Ortegren, Francesca (2021), “An Unsettling Look into the History of Credit and Financial Literacy in America”, https://listwithclever.com/research/history-debt-to-income-ratio/
– Rotmans, Jan (2021), Omarm de chaos. Amsterdam: De Geus.
– Sousa, Michael D. (2023), “Consumer Bankruptcy in the Neoliberal State”, in: Emory Bankruptcy Developments Journal, volume 39, issue 2, pp. 199-283.
– Standing, Guy (2011), The Precariat: The New Dangerous Class. London: Bloomsbury.
– Stein, Ben (2006), “In Class Warfare, Guess Which Class is Winning”, in: The New York Times, november 26 2006. Zie: https://www.nytimes.com/2006/11/26/business/yourmoney/26every.html
– Taylor, Astra (director) (2005), Žižek!, documentaire uitgebracht door Zeitgeist Films. De geciteerde uitspraak van Zizek volgt na 42 minuten. Zie: https://www.youtube.com/watch?v=HTRYtuMxEKg
