Individu, dividu, intervidu

 

“Je bent wie je bent door je relaties tot die anderen, door je positie tussen hen in...” In die zin zou ik het individu willen (her)definiëren als intervidu. Dit onder andere als kritiek op Nietzsche en zijn volgelingen, met name Deleuze en Guattari, die het individu vervangen door het dividu. Terecht wijzen zij erop dat “individu” letterlijk “ondeelbaar” betekent, net als het Griekse “atomos” (Latijn: “dividere” = in tweeën delen, het prefix “in-” van drukt een negatie uit, zoals “on-” in “ondeelbaar”). Deze opvatting van de mens als een ondeelbare eenheid spiegelt de vermeende autonomie van het moderne subject, dat zichzelf als z'n eigen wetgever begrijpt (Grieks: “auto” = zelf, “nomos” = wet), onafhankelijk van de vreemde krachten die hem van buiten en van binnen 'bedreigen'. Natuurlijk is deze autonomie volgens de Nietzscheanen een illusie: het zogenaamde individu is feitelijk een samenspel, of beter gezegd: strijdtoneel van verschillende krachten die om beurten de mens beheersen en in verschillende richtingen doen bewegen (dwz. handelen en denken). De mens zou daarom niet het individu zijn maar het dividu, de deelbare – of letterlijk vertaald: de in tweeën deelbare (Latijn: “di-” = twee). 


Maar het zal duidelijk zijn dat deze tweeheid voor de Nietzscheanen eerder een ongewenste connotatie is van de term dividu. Voor hen gaat het om een grotere menigvuldigheid van krachten waaruit de mens zou bestaan. Zo bezien is de term “dividu” slecht gekozen. Maar ook om andere redenen moet deze term verworpen worden. Ten eerste kunnen we ons de vraag stellen of de complexiteit van de mens als samenspel of strijdtoneel van verschillende krachten inderdaad op zo’n gespannen voet staat met zijn vermeende eenheid als de Nietzscheanen beweren. Geeft deze complexiteit de mens niet juist een bepaalde uniciteit, een unieke kern die hem van alle andere mensen doet verschillen? Dat is in ieder geval de suggestie die volgt uit de opvatting van het menselijke zijn als tussen-zijn, inter-esse. Zoals gezegd, je bent wie je bent door je relaties tot anderen, door je positie tussen hen in. De essentie van de mens is een inter-essentie (en ieder mens is in die zin een interessent, “iemand die belangstelling voor iets heeft”, aldus Van Dale). Ieder mens is een kruispunt van sociale relaties en is als zodanig uniek, simpelweg omdat de sociale relaties verschillen van mens tot mens (mijn sociale relaties zijn niet de jouwe en dus ben ik niet jou). 


Om dit unieke tussen-zijn (corresponderend met een unieke interesse) van ieder mens aan te geven, lijkt mij de term “intervidu” geschikter dan “dividu”. De deelbaarheid van het dividu doet geen recht aan de (weliswaar complexe) uniciteit van ieders tussen-zijn (om van de ongewenste connotatie van tweeheid bij “dividu” nog maar te zwijgen). Naast deze uniciteit geeft het tussen-zijn van de mens aan zijn bestaan ook een punt-achtig karakter, als kruispunt of knooppunt van de relaties die hem vormen. “Relationalisme” noemt de postmoderne theoloog Mark C. Taylor deze opvatting van identiteiten als knooppunten: “In this schema, to be is to be related, or in current terms, to be is to be connected. Neither self-identical nor oppositional subjectivity is nodular.” (Mark C. Taylor, After God. 2007, p.40) “That is to say, every subject is a node in a complex web of relations, which constitute its identity as differential.” (Idem, p.382, n.31) 


Deze puntigheid van het menselijke tussen-zijn ontbreekt volledig in de Nietzscheaanse opvatting van de mens als dividu. Dankzij de consonantie met “individu” drukt de term “intervidu” dit punt-karakter wel uit, maar zonder de connotatie van ondeelbare eenheid: anders dan de term “individu” benadrukt “intervidu” de relationele vorming, het tussen-zijn van het unieke punt dat ieder mens is. Mijns inziens doet deze erkenning van de puntige uniciteit van het mens-zijn ook veel meer recht aan de fenomenologie van dit mens-zijn dan de Nietzscheaanse opvatting: de mens mag dan een veranderlijk complex zijn verschillende en variërende krachten, het feit blijft dat hij zichzelf ervaart als een Ik, als een uniek en zelfreflexief punt waaromheen zijn bewustzijn van de wereld gecentreerd is – ongeveer zoals een perspectieftekening verwijst naar een verdwijnpunt waar alle evenwijdige lijnen samenkomen. 


Men kan volhouden dat deze ervaring van het Ik een illusie is, net als de moderne illusie van het autonome subject, maar dat doet geen afbreuk aan het feit van de ervaring: het zelfbewustzijn mag eventueel illusoir zijn (wat het m.i. niet is, maar dat terzijde), de ervaring ervan is er en vraagt om een verklaring. Dat is mijns inziens de echte uitdaging, die door de Nietzscheanen volledig over het hoofd is gezien: de verklaring hoe de mens zich als een Ik kan ervaren gegeven het feit dat zijn bestaan een variërend complex is van verschillende krachten. Een begin van deze verklaring hebben we reeds in de erkenning van het punt-achtige karakter van het menselijke tussen-zijn, het feit dat ieder mens een uniek knooppunt of kruispunt van relaties is. 


Maar veel blijft hierbij natuurlijk nog onduidelijk. Hoe moeten we het punt dat ieder mens is precies begrijpen? Als een substantieel punt met een materiële en/of geestelijke inhoud? Of eerder als een geometrisch, uitbreidingsloos punt, zonder substantie? Dus als een ideële entiteit die nooit in de materiële wereld kan bestaan maar wel verondersteld moet worden om deze wereld rationeel begrijpelijk te maken (denk aan Plato en natuurlijk aan Kants transcendentale subject dat nooit empirisch gegeven kan zijn)? Deze laatste opvatting van de mens als uitbreidingsloos, ideëel punt lijkt in ieder geval meer in overeenstemming te zijn met de fenomenologie van het mens-zijn. Ieder mens verandert door de tijd heen, maar tegelijk ervaart hij zich als gelijkblijvend: hij blijft dat unieke Ik ondanks alle veranderingen. 


Maar wat is dan dat Ik dat bijna als een gelijkblijvende substantie ten grondslag ligt aan zelfs de meest wisselende eigenschappen? Dat is moeilijk onder woorden te brengen. Het punt is natuurlijk dat er geen substantie is. Zelfs iemands meest eigen karaktereigenschappen kunnen veranderen door gebeurtenissen, toch blijft hij dezelfde persoon, hetzelfde Ik dat al die gebeurtenissen heeft meegemaakt. Hoe kan deze innerlijke leegheid de temporele continuïteit van het Ik waarborgen? En vooral: hoe kan dit lege punt, dat het Ik is, van zichzelf bewust zijn? Wat verklaart de zelfreflexiviteit van het Ik als knoop- of kruispunt van relaties?





No comments:

Post a Comment