Waarom het topless zonnen is verdwenen: Een freudo-marxistische verklaring

 

“Waar de Duce zich liet fotograferen met ontbloot en gespierd bovenlijf  [...], daar gaat The Donald op de foto met driehonderd hamburgers.” Zo illustreert de Groningse filosoof Thijs Lijster in een recent artikel in De Groene Amsterdammer het onderscheid tussen het oude fascisme van de jaren ‘30 en het nieuwe facisme van de Trumpisten, dat hij treffend “hedofascisme” noemt – een samentrekking van “hedonisme” en “fascisme”. Wat het huidige fascisme uniek maakt, aldus Lijster, is “de belofte van een terugkeer naar excessieve consumptie” (2025: 46). 


Het oude fascisme van de jaren ‘30 draaide juist om afzien, om militaire discipline en zelfopoffering voor Volk en Natie. Hedonisme werd gezien als een vorm van ‘links-joodse’ decadentie en moreel verval, die het Volk verzwakten en waar het fascisme zich als het bittere medicijn voor zag. Het hedendaagse fascisme is weliswaar ook sterk nationalistisch (Make Amerika Great Again, Nederland is van ons!), maar – zoals Lijster terecht opmerkt – dit nationalisme draait om “een gemeenschap die niks kost” (idem: 47), dwz. die geen zelfopoffering vereist maar juist recht geeft op white privilege en onbeperkt consumentisme, waar links tegen te hoop loopt. 


Als het gaat om de relatie tot genot, zijn de rollen van links en rechts in de loop van enkele decennia dan ook omgedraaid, aldus Lijster: “Wat dit betreft ligt het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig, maar evenzeer in dat van de jaren zestig [...]. Waren het toen de linkse bewegingen die succesvol een monopolie claimden op genot (vrije liefde, drugs, het breken van sociale normen), daar klinkt die claim nu het duidelijkst door bij extreem-rechts. / Andersom wordt links tegenwoordig juist geassocieerd met het afzien van genot. Als links aan de macht is, zo heet het, mag je straks niets meer: niet meer op vakantie, niet meer barbecueën, niet meer flirten, geen foute grappen meer maken.” (Idem: 46)


Vandaar de aantrekkingskracht van (extreem-)rechts tegenover het belerende ‘linkse vingertje’ van de politiek-correcte ‘deugneuzen’. Waar in de huidige heersende ideologie rechts staat voor ouderwets genieten – vlees eten, roken, drinken, diesel rijden, met het vliegtuig op vakantie, etc. – daar staat links voor de ascetische ontzegging van genot, voor een nieuwe ‘protestantse ethiek’ van politiek-correcte zelfbeheersing, klimaatneutrale spaarzaamheid, anti-bourgondisch veganisme, ‘consuminderen’ en ‘degrowth’. Geen wonder dat extreem-rechts in opmars is en links keer op keer de verkiezingen verliest.


Ambivalente verhouding tot genot 

Hoe treffend Lijster de huidige politieke situatie ook verklaart, toch wringt er iets in zijn analyse van het hedofascisme. Eén aspect van de huidige opkomst van extreem-rechts laat hij min of meer buiten beschouwing, namelijk de conservatieve seksuele moraal die steevast met deze opkomst gepaard gaat. Wat dat betreft heeft Lijster géén gelijk als hij stelt dat “het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig [ligt], maar evenzeer in dat van de jaren zestig”. De Seksuele Revolutie van de jaren zestig – met verworvenheden als anticonceptie, vrije liefde, recht op abortus, ruimte voor homo’s en lesbo’s, en seksuele voorlichting op school – wordt juist in rap tempo afgebroken door figuren als Trump en Poetin. 


Van Amerika tot Rusland, overal staan rechtspopulistische politici op die de seksuele vrijheden van vrouwen en queer-mensen willen terugdringen of zelfs helemaal afschaffen, ten faveure van een verstikkende traditionele hetero-normativiteit. Niet alleen in de politiek, ook in de bevolking zien we deze tendens richting een conservatievere seksuele moraal. Met als meest opvallende symptomen de teruglopende acceptatie van trans-mensen, de opleving van virulente vrouwenhaat en toxische mannelijkheid dankzij ‘manfluencers’ als Andrew Tate en president Trump (die over vrouwen zei: ‘Grab ‘m by the pussy’), de opkomst van de no fap-beweging (die porno en masturbatie afzweert) en de trad wives, de ‘traditional wives’ die welbewust kiezen voor een traditionele rolverdeling in het gezin. In Nederland kennen we inmiddels het jaarlijks terugkerende gekrakeel rond de Week van de lentekriebels, de seksuele voorlichting op scholen waar kinderen ‘geseksualiseerd’ zouden worden, aangezet tot ‘kindermasturbatie’ en blootgesteld aan ‘pedofilie’ en ‘transgenderindoctrinatie’.


Als echter het credo van het hedofascisme luidt “Gij zult ongegeneerd genieten!”, hoe verhoudt zich dit dan tot het ‘verbod op genot’ dat uit het oprukkende conservatisme ten aanzien van seksualiteit spreekt? Zien we hier niet een rare contradictie in het huidige rechtspopulisme, dat enerzijds in de vorm van het hedofascisme het hedonisme van de jaren ‘60 wil voortzetten of zelfs intensiveren, maar tegelijk ook in zijn conservatieve gedaante de Seksuele Revolutie van de jaren ‘60 wil terugdraaien? Vanwaar deze paradoxale, ambivalente verhouding tot genot die hedendaags rechts kenmerkt? Aan deze vraag gaat Lijster in zijn essay voorbij.


Marcuse over surplus-repressie

Waarom rechts tegenover links het ‘recht op genot’ kan claimen, heeft Lijster duidelijk gemaakt: doordat links in de loop der jaren vereenzelvigd is geraakt met het belerende ‘linkse vingertje’ kan rechts zich nu gemakkelijk profileren als de politieke richting waar je wél ouderwets mag genieten. Maar ook het omgekeerde aspect van hedendaags rechts, de opkomst van een conservatievere seksuele moraal, laat zich goed begrijpen vanuit het ‘freudo-marxisme’ van de Frankfurter Schule, waar Lijsters analyse van het fascisme zoveel aan te danken heeft. Met name Marcuse heeft in Eros en cultuur (1955) de nauwe samenhang laten zien tussen de door Freud geanalyseerde repressie van het libido (die we in het huidige conservatisme zien) en de door Marx bekritiseerde uitbuitende werking van het kapitalisme. 


De arbeider moet immers werken voor de kapitalist en moet daarom zijn natuurlijke neiging tot genieten (wat Freud het “lustprincipe” noemde) onderdrukken ten faveure van de harde economische werkelijkheid, waaraan hij zich moet aanpassen (Freuds “realiteitsprincipe”). In die zin zijn, volgens Marcuse, economische uitbuiting en psychische repressie nauw verbonden. Naarmate de kapitalistische uitbuiting toeneemt, naarmate de arbeider harder en langer voor de kapitalist moet werken, neemt voor de arbeider ook de libido-repressie toe, aangezien werken steeds meer ten koste moet gaan van genieten. Vanuit het freudo-marxisme kunnen we de huidige opkomst van het conservatisme ten aanzien van seksualiteit dan ook goed begrijpen, namelijk als duidend op toenemende kapitalistische uitbuiting.


Marcuse spreekt in dit verband van “surplus-repressie”, dwz. de extra libido-repressie die nodig is om de kapitalistische klasse-overheersing in stand te houden: “Surplusrepressie (overbodige, overmatige onderdrukking) gebruik ik als term voor de beperkingen die nodig worden door de sociale overheersing. [...] Surplusverdringing is het deel binnen de totale structuur van de verdrongen persoonlijkheid dat voortspruit uit specifieke maatschappelijke omstandigheden, die speciaal in het belang van de overheersing worden gehandhaafd.” (Marcuse 2022: 59, 103) Dat Marcuse hier het voorvoegsel “surplus-” gebruikt, duidt niet alleen op wat hij het “overbodige, overmatige” karakter van deze repressie noemt, die louter het gevolg is van klasse-overheersing (en dus niet van de eisen van beschaving als zodanig, zoals Freud dacht). Voor de goede dwz. marxistische verstaander is dit voorvoegsel tevens een verwijzing naar Marx’ begrip van “surplus-productie” waarop elke klassenmaatschappij is gebaseerd. 


Het surplus-product (ook wel “surplus-waarde” genoemd) is bij Marx wat de arbeidende klasse extra moet produceren, bovenop de minimale welvaart die de arbeidersklasse voor haar voortbestaan nodig heeft (en waarbij de feitelijke vaststelling van dit minimum altijd het resultaat is van klassenstrijd). Het is dit economisch surplus dat door de heersende klasse wordt afgeroomd en waardoor de klasseheerschappij in stand kan worden gehouden (bijv. doordat het in staat stelt om een militair apparaat te bekostigen, om arbeidersopstanden neer te kunnen slaan). Surplus-repressie is bij Marcuse dan ook de extra libido-repressie die nodig is voor psychische aanpassing aan klasse-overheersing en de bijbehorende economische schaarste, die door afroming van het surplus-product ontstaat.


Marcuse’s historisering van Freud

Schaarste speelt een centrale rol in de psychoanalyse. Volgens Freud was economische schaarste (“Lebensnot”) het onvermijdelijk lot van de mensheid, die echter tevens door een “natuurlijke arbeidsschuwheid” gekenmerkt wordt. Van nature wordt de mens beheerst door een “lustprincipe” dat streeft naar onmiddellijke behoeftebevrediging met minimale inspanning; maar deze aangeboren hedonistische houding botst op de harde realiteit van schaarste. “In het zweet uws aanschijns zult gij werken voor uw brood”, aldus Genesis 3:19. Tegenover het lustprincipe zou volgens Freud dan ook in de psyche een “realiteitsprincipe” ontstaan, dat de mens dwingt zijn behoeften uit te stellen of zelfs helemaal te onderdrukken en zijn driftenergie in te zetten voor nuttig werk. 


“Hier ligt een centrale gedachte van Freuds theorie”, aldus Marcuse: “Als er geen oorspronkelijke “arbeidsdrift” is, dan moet de voor het onaangename werk nodige energie worden “onttrokken” aan de primaire driften, dus aan de geslachtsdriften [...]. In Freuds ogen krijgt de cultuur dus ‘een groot deel van de psychische energie die ze nodig heeft door die aan de seksualiteit te onttrekken.’” (Marcuse 2022: 98) Volgens Freud wordt het libido in naam van de beschaving onderdrukt en tevens “gesublimeerd”, dwz. gekanaliseerd in nuttige arbeid en bevredigd op een ‘hoger niveau’ zoals in sport, wetenschap en kunst. Alleen in de vrije scheppingen van de verbeelding mag het lustprincipe zich nog min of meer onbeperkt uitleven; de bevrediging is daar immers ‘slechts fantasie’, geen werkelijkheid en dus maatschappelijk ongevaarlijk.


Freud had echter een wezenlijk ahistorische visie op de menselijke beschaving en de rol van libido-repressie daarin; vanwege de schaarste als het onvermijdelijke lot van de mens zou élke maatschappij zich aan de repressieve eisen van het realiteitsprincipe moeten aanpassen. Volgens Marcuse zag Freud daarmee echter de historische relativiteit van het begrip “schaarste” over het hoofd. Vanuit marxistisch oogpunt hangt de mate waarin een maatschappij geteisterd wordt door schaarste immers niet alleen af van de stand van de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen, maar ook van de politiek-economische ordening van die maatschappij. Freuds argument dat schaarste en dus libido-repressie inherent zijn aan beschaving als zodanig, ging er bij Marcuse dan ook niet in: 


“Dit argument, dat steeds weer in Freuds metapsychologie opdoemt, is echter onjuist in zoverre het deze situatie aan het brute feit van de schaarste toeschrijft. In werkelijkheid is de situatie echter het gevolg van een bepaalde ordening van de schaarste en van een bepaalde levenshouding die door deze ordening wordt opgelegd.” (Marcuse 2022: 60) 


Een klassenmaatschappij creëert immers kunstmatige schaarste doordat de heersende klasse zich het gros van de welvaart toe-eigent, terwijl een egalitaire samenleving de schaarste kan minimaliseren door de welvaart gelijk te verdelen. Het is deze kunstmatige schaarste, die dus door surplus-afroming wordt gecreëerd, die zich psychisch als surplus-repressie manifesteert.


De neoliberale wending 

Zoals gezegd, vanuit Marcuses perspectief kunnen we de huidige opkomst van een conservatieve seksuele moraal goed begrijpen als het psychische gevolg van toenemende kapitalistische uitbuiting. De repressie van het libido neemt toe en wordt surplus-repressie, wat duidt op groeiende surplus-productie, dwz. toenemende uitbuiting van de werkende klasse. En inderdaad, kijken we naar de neoliberale wending die zich in de jaren ‘80 en ‘90 heeft voltrokken, dan zien we dat de machtsverhouding tussen arbeid en kapitaal drastisch is gekanteld, ten gunste van het kapitaal – zoals met name Piketty met een stortvloed aan historisch-economische data heeft laten zien. Daarmee kwam een einde aan de verzorgingsstaat die vanaf de jaren ‘30 door westerse overheden was opgebouwd.

Deze geschiedenis mag inmiddels als bekend verondersteld worden, maar voor de duidelijkheid zullen we de belangrijkste stadia ervan toch even doornemen. In de verzorgingsstaat werd de macht van het kapitaal flink ingeperkt ten gunste van de arbeidersklasse – om diverse redenen: ten eerste om de economische crisis van de jaren ‘30 op te lossen (die was veroorzaakt door het laissez faire-kapitalisme van de roaring twenties), maar ook om de loyaliteit van de arbeidersklasse te ‘kopen’ in de oorlogsinspanning tegen nazi-Duitsland en later in de Koude Oorlog tegen het Sovjet-communisme. Zolang de dreiging van het communisme reëel was, moest de arbeidersklasse tevreden gehouden worden, om het communisme de wind uit de zeilen te nemen. 


Toen echter in 1989 de Berlijnse Muur viel en 1991 de Sovjet-Unie definitief instortte, was dit ‘pamperen’ van de arbeidersklasse niet meer nodig. De dreiging van het communistisch alternatief was weggevallen; het kapitalisme had de historische strijd der ideologieën gewonnen, wat Fukuyama (1992) triomfantelijk het ‘Einde van de Geschiedenis’ noemde. De roaring twenties herleefden in de roaring nineties.


De kapitalistische klasse, die de hoge belastingdruk door de verzorgingsstaat allang spuugzat was, greep haar kans en verhief het neoliberalisme tot nieuwe heersende ideologie: ‘There is no alternative’ zei Thatcher. Door de opkomende globalisering in de jaren ‘80 kon het kapitaal zich sowieso gemakkelijker ontworstelen aan regulering door natiestaten – het gevolg was een mondiale race to the bottom: landen moesten hun lonen, milieuregels en belastingen op kapitaal wel naar beneden bijstellen, om te voorkomen dat rijken en multinationals naar elders zouden verhuizen. Belastingparadijzen werden opgetuigd om aan de wensen van het kapitaal tegemoet te komen, ook in Nederland. En de arbeidersklasse? Die werd verleid met het fabeltje van trickle down economics: laat de rijken maar rijker worden, hun rijkdom zal – door hun investeringen en luxe consumptie – vanzelf naar beneden sijpelen, zodat uiteindelijk iedereen ervan profiteert. Inmiddels weten we beter.


Wat de neoliberale wending betekende voor de inkomenspositie van de werkende klasse wordt het duidelijkst geïllustreerd door de ontwikkeling van de zogenoemde “arbeidsinkomensquote” (AIQ), die aangeeft hoe het BBP – dus wat met z’n allen produceren – verdeeld wordt over de werkende klasse en het kapitaal. Een AIQ van 100 procent zou betekenen dat alles naar de werkende klasse gaat, wat vanzelfsprekend in de praktijk nooit het geval is. We zien juist dat de AIQ als gevolg van de neoliberale wending de afgelopen 50 jaar flink naar beneden is gegaan. Was de AIQ tijdens het hoogtepunt van de verzorgingsstaat in de jaren ‘70 fors boven de 80 procent, deze is nu gedaald naar ongeveer 70 procent (in Nederland, maar in andere westerse landen is de ontwikkeling niet veel anders geweest). 10 procent daling lijkt misschien niet al te veel, maar als je bedenkt dat de kapitalistische klasse een kleine minderheid vormt ten opzichte van de werkende klasse (die bijna de hele bevolking omvat), dan snap je dat deze verschuiving neerkomt op een enorme verrijking van die bezittende minderheid. 


Volgens een recent rapport van het Wetenschappelijk Bureau van de SP moet de AIQ nu zelfs nog verder naar beneden bijgesteld worden, van 70 naar 60 procent (dit vanwege een systematisch bevoordeling van het kapitaal in de oude rekenmethode, die in het rapport is gecorrigeerd; zie Kuin & Linssen 2025: 25-27). De neoliberale wending heeft dus tot een nog grotere verschuiving van welvaart – van de werkende klasse naar de bezittende klasse – geleid dan standaard wordt aangenomen.


Waarom het topless zonnen van de stranden is verdwenen

Marxistisch gezegd: door de neoliberale wending is de surplus-productie flink toegenomen. En daardoor is, Marcusiaans gezegd, ook de surplus-repressie flink toegenomen. Door de verslechterende positie van de werkende klasse tegenover het kapitaal is de kunstmatige schaarste immers flink toegenomen: voor de werkende klasse is de koopkracht drastisch omlaag gegaan, terwijl de concurrentie en onzekerheid op de arbeidsmarkt en de algehele “neoliberale precariteit” van het bestaan juist drastisch omhoog zijn gegaan. Onder het neoliberalisme zijn de duimschroeven flink aangedraaid. 


Kijk alleen al naar de wooncrisis, die het voor veel mensen – vooral jongeren – steeds moeilijker maakt om fatsoenlijke en betaalbare woonruimte te vinden. En zoals Freud zei: schaarste is de harde realiteit die repressie van het libido vereist, om nuttige arbeid in de plaats te laten komen van plezier. Toenemende kunstmatige schaarste door de neoliberale wending verklaart zo de toenemende libido-repressie, die we in het conservatiever worden van de seksuele moraal duidelijk waarnemen. 


De huidige opkomst van het conservatisme is in die zin het resultaat van een lang maatschappelijk proces dat rond 1990 werd ingezet: de neoliberale wending. Na de seksuele bevrijding van de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 zien we na 1990 de conservatieve seksuele moraal dan ook geleidelijk terugkeren en om zich heen grijpen. Neem bijvoorbeeld het topless zonnen op de stranden dat rond 1990 de normaalste zaak van de wereld was maar rond 2000 min of meer is verdwenen. Waarom? 


Vanuit het freudo-marxisme kunnen we deze trieste ontwikkeling begrijpen als een eerste manifestatie van de strengere libido-repressie als gevolg van de toenemende kapitalistische uitbuiting onder het neoliberalisme. Zo bezien loopt er van het verdwijnen van het topless zonnen rond 2000 een rechtstreekse lijn naar hedendaagse fenomenen als de trad wives, de no fap-beweging, de afnemende acceptatie van queer en trans, en het jaarlijkse gekrakeel rond de Week van de lentekriebels. Het einde van het topless zonnen was het begin van het Trump-fascisme. De terugkeer van de bikini-top luidde de neoliberale intensivering van de surplus-repressie in.

De interne contradictie van het neoliberalisme

Maar nu stuiten we weer op de paradox dat dit fascisme, volgens de analyse van Thijs Lijster, juist begrepen moet worden als hedofascisme, dat met zijn exclusieve ‘claim op genot’ de massa’s verleidt en mobiliseert tegen het belerende ‘linkse vingertje’. Hedendaags radicaal-rechts wordt, kortom, gekenmerkt door een opvallende contractie: enerzijds de conservatieve surplus-repressie van het libido, anderzijds de hedonistische belofte van ongegeneerd genot. Hoe moeten we deze contradictie, deze ambivalente verhouding tot genot, begrijpen? Als we marxistisch uitgaan van het primaat van de economische onderbouw vis-à-vis de ideologische bovenbouw, dan moeten we de wortel van deze contradictie zoeken in het neoliberale kapitalisme zelf. 


En die wortel is dan snel gevonden. Enerzijds snappen we nu immers hoe het conservatiever worden van de seksuele moraal een gevolg is van de neoliberale wending, waardoor de economische duimschroeven zijn aangedraaid. Anderzijds is echter ook gemakkelijk in te zien hoe het hedendaagse hedonisme onlosmakelijk samenhangt met het kapitalistisch consumentisme, dat immers gebaat is bij een grenzeloos streven naar genot en de commerciële bevrediging daarvan. Enjoy! is immers het motto van de consumptiemaatschappij. 


Zo bezien wordt de werkende klasse onder het neoliberalisme aan tegengestelde eisen blootgesteld: enerzijds aangespoord tot onbeperkte consumptie, anderzijds daarin juist afgeremd door het aandraaien van de neoliberale duimschroeven, waardoor het (financiële) vermogen tot consumptie drastisch wordt ingeperkt, althans voor de werkende klasse. Geen wonder dat het hedendaagse rechtspopulisme zo’n ambivalente relatie tot genot heeft. De interne contradictie van het hedofascisme – Enjoy but repress! – is simpelweg de ideologische uitdrukking van de interne contradictie van het neoliberale kapitalisme, dat enerzijds consumenten aanspoort tot onbeperkte genotconsumptie maar tegelijk hun vermogen daartoe inperkt. 


De neoliberale oplossing voor dat laatste probleem, namelijk de ongekende versoepeling in kredietverstrekking aan consumenten en dito groei van consumenten-schulden vanaf de jaren ‘90, heeft die contradictie alleen maar geïntensiveerd. Enerzijds stelt krediet in staat om de toegenomen neoliberale schaarste te omzeilen, om geld uit te geven dat je eigenlijk niet hebt, om lekker onverantwoord te genieten – buy now, pay later –, anderzijds draagt de evenredig toenemende schuld juist bij aan het verder aandraaien van de neoliberale duimschroeven. Zelfs de financiële crisis van 2008, die het gevolg was van al te gemakkelijke hypotheekverstrekking, heeft daar geen enkele verandering in gebracht: sindsdien zijn niet alleen de staatsschulden maar ook de schulden bij bedrijven en huishoudens tot recordhoogtes gestegen (zie Rotmans 2021: 47-49). Deze dialectiek van consumptie, krediet en schuld is een noodzakelijk gevolg van de neoliberale contradictie tussen de eisen van onbeperkt consumentisme en toenemende kunstmatige schaarste.


Gebruikte literatuur
– Kuin, Ruud & Linssen, Bart (2025), Klassenstrijd 2025: Een uitgave van het wetenschappelijk bureau van de SP. Download: https://www.sp.nl/nieuws/wetenschappelijk-bureau-sp-presenteert-klassenstrijd-2025 

– Lijster, Thijs (2025), “Hedofascisme”, in: De Groene Amsterdammer, 22 mei 2025, jaargang 149, nr. 21.

– Marcuse, H. (2022), Eros en cultuur: Een filosofische bijdrage tot het werk van Freud. Utrecht: Erven J. Bijleveld.

Rotmans, Jan (2021), Omarm de chaos. Amsterdam: De Geus.






No comments:

Post a Comment