Dialectiek van de tolerantie: Analyse van de neoliberale dwang

 Verschenen in: De Groene Amsterdammer, nr. 22, 2001.


Achter onze neoliberale tolerantie schuilt een intolerante dwang tot aanpassing aan de logica van het kapitalisme. De etnische en religieuze eigenheid van minderheden wordt getolereerd, zolang die maar niet botst met de economische belangen van de neoliberale meerderheid.

 

«Monsieur l'Abbé, ik verafschuw alles wat u schrijft, maar ik zou mijn leven ervoor geven dat u het kunt blijven schrijven.» Deze uitspraak van Voltaire maakt goed duidelijk wat de essentie van tolerantie is: het verdragen van meningen die men uit principe afkeurt of zelfs verafschuwt. Tolerantie veronderstelt een afwijzende houding jegens het getolereerde. Als zodanig echter lijkt tolerantie te verdwijnen als een van de richtinggevende idealen van de westerse wereld, inclusief ons o zo tolerante Nederland. Neem de commotie naar aanleiding van de uitspraak van imam sjeik el-Moumni dat homoseksualiteit een besmettelijke ziekte is, en dus een gevaar voor de samenleving. Heel Nederland haastte zich om de imam in naam van de Heilige Tolerantie te veroordelen: el-Moumni’s uitlatingen zijn discriminerend voor homo’s, hij moet daarom strafrechtelijk vervolgd of zelfs uitgezet worden.

Maar is het beroep dat hier op tolerantie wordt gedaan niet onterecht? Getuigt het niet van een verkeerd, ja zelfs van een omgekeerd begrip van tolerantie? Tolerantie is toch verdraagzaamheid jegens meningen die men principieel afkeurt? Betekent dit niet dat juist de imam als de tolerante partij gezien moet worden? Immers, hoewel hij homoseksualiteit op religieuze gronden afkeurt, verdraagt hij die — hij gebruikt geen geweld en neemt geen juridische stappen om homo’s te vervolgen. Het argument dat zijn uitspraken aanzetten tot nog meer geweld jegens homo’s, lijkt moeilijk verdedigbaar, aangezien de geweldplegers — veelal laag opgeleide Marokkaanse jongeren — geen imams nodig hebben om homoseksualiteit een verderfelijke zonde te vinden (dat vinden zij sowieso al). Is de intolerante partij in dit geval niet het Nederlandse volk zelf? Natuurlijk zijn el-Moumni’s uitspraken verwerpelijk en kunnen zij niet duidelijk genoeg ontkracht worden. Maar gaat de roep om strafrechtelijke vervolging en uitzetting niet te ver? Had het Nederlandse volk niet beter aan zijn zo bezongen tolerantie uiting kunnen geven door te zeggen: «Meneer de imam, wij verafschuwen alles wat u zegt, maar wij zouden ons leven ervoor geven dat u het kunt blijven zeggen»? Dit zijn pijnlijke vragen. Zij maken attent op een veelgehoorde klacht: dat de tolerantie een vreemde dialectiek heeft doorgemaakt en is omgeslagen in haar tegendeel, de intolerantie. Al in 1998 constateerde de Franse filosoof Alain Finkielkraut dat het ideaal van de tolerantie is verworden tot «de laatste tiran»: «De universele verdraagzaamheid verdraagt alleen zichzelf.» Finkielkrauts klacht staat centraal in het recent verschenen boek De lege tolerantie, waarin een twintigtal Nederlandse intellectuelen en een enkele Amerikaan hun licht laten schijnen over de problematiek van tolerantie in een postmoderne, neoliberale, multiculturele samenleving als de Nederlandse.

Zoals de Amerikaanse historicus James Kennedy in zijn bijdrage duidelijk maakt, ligt de oorsprong van het Nederlandse tolerantie-ideaal in de verzuiling: omdat geen enkele zuil de overhand had, moesten de protestanten, katholieken, liberalen en sociaal-democraten elkaar wel verdragen, ondanks fundamentele levensbeschouwelijke onenigheden. Maar met de ontzuiling is ook het tolerantie-ideaal wezenlijk veranderd. Het vroegere machtsevenwicht tussen de verschillende zuilen heeft plaatsgemaakt voor de dominantie van een seculiere, neoliberale meerderheidscultuur, weerspiegeld in twee paarse kabinetten. Terwijl vroeger — vóór de ontzuiling — het tolerantie-ideaal juist werd aangeroepen om andersdenkenden te beschermen tegen vervolging en censuur, wordt tegenwoordig het tolerantie-ideaal vooral aangeroepen ter rechtvaardiging van censuur op confessionele en conservatieve minderheidsmeningen — meningen die afwijken van wat de neoliberale meerderheid politiek correct acht, met name het liberale recht op zelfbeschikking. Zo kan de neoliberale meerderheid het zich veroorloven om in naam van de tolerantie intolerant te zijn tegenover andersdenkende minderheden, met name christenen en moslims. Een van de auteurs van De lege tolerantie, nota bene VVD-denker Paul Cliteur, spreekt in dit verband dan ook van de pervertering van het klassieke tolerantiebegrip: «De reputatie van een tolerant land heeft Nederland alleen kunnen bemachtigen door een radicale herdefiniëring van het concept tolerantie. Zodanig dat het klassieke tolerantiebegrip geperverteerd is geraakt en omgeduid tot zijn tegendeel: een taboe op allerlei uitingen die de progressief-intellectuele elite niet bevallen en die men —mirabile dictu —juist met een beroep op tolerantie uit het publieke debat hoopt te weren.»

Wie heeft er gelijk? De neoliberale meerderheid, die in naam van de tolerantie iedereen veroordeelt die het heilige recht op zelfbeschikking in twijfel trekt? Of de confessionele en conservatieve minderheden voor wie het tolerantie-ideaal is verworden tot dekmantel voor een intolerante dwang tot aanpassing aan de neoliberale meerderheidscultuur? Zoals het elke waarachtige dialectiek betaamt, ligt ook hier de waarheid niet bij een van de twee strijdende partijen, maar op een hoger niveau bij hun synthese.

In het neoliberalisme, dat geworteld is in de liberale traditie van filosofen als Hobbes, Locke en Adam Smith, is het ideaal van tolerantie gebaseerd op de autonomie van het individu en het daaruit voortvloeiende recht op zelfbeschikking: omdat een ieder het recht heeft zijn leven naar eigen goeddunken in te richten, moeten zijn levenskeuzes door anderen gerespecteerd worden. Met andere woorden, men heeft de plicht om tolerant te zijn jegens de levenskeuzes van anderen. Als iemand kiest voor euthanasie of het homohuwelijk, dan is het intolerant want in strijd met het recht op zelfbeschikking om die keuzes te verbieden.

Individuele autonomie is een verworvenheid van de Verlichting en als zodanig een groot goed: het stelt mensen in staat om te ontsnappen aan de verstikkende macht van traditionele en vaak irrationele autoriteiten als familie, kerk of ideologie. De zwakte van het liberale autonomiebegrip is echter dat het eenzijdig op het individu is gericht. Het zegt dat niemand zich met mijn levenskeuzes mag bemoeien, zolang ik maar geen schade toebreng aan de vrijheid van anderen, oftewel: leven en laten leven. Daarmee gaat het liberalisme voorbij aan de wezenlijk sociale wortels van autonomie. De klassieke definitie van autonomie is die van Kant: het vermogen om jezelf de wet voor te schrijven. Eenvoudig gezegd, het autonome individu is de baas over zijn eigen leven. Als zodanig vereist autonomie dat je niet de slaaf van je emoties bent, dus dat je kritisch afstand kunt nemen van je onmiddellijke, natuurlijke neigingen. Deze afstand tot jezelf verkrijg je echter alleen via anderen; alleen door het standpunt van anderen in te nemen leer je kritisch naar jezelf te kijken. Het geweten heeft een sociale oorsprong, of zoals Freud zei: het superego is een verinnerlijking van de sociale omgeving. Dit inzicht in de sociale wortels van autonomie is de wijze les van de traditie die loopt van Rousseau en Hegel naar hedendaagse filosofen als Charles Taylor. De autonomie vormt een substantiële en noodzakelijke correctie op de individualistische traditie van het liberalisme.

Zonder binding aan een gemeenschap kun je dus niet autonoom zijn, maar ben je veeleer heteronoom, dat wil zeggen: overgeleverd aan de dictatuur van je onmiddellijke neigingen. Het autonomiebegrip staat daarom op gespannen voet met het individualisme van de liberale traditie, zo pregnant geformuleerd door Thatcher: «There is no such thing as society, there are only individuals.» In de praktijk gebracht moet dit individualisme wel leiden tot een verzwakking van gemeenschapsbanden. Dit geldt met name voor de economische pendant van het liberalisme, het kapitalisme, dat mensen als concurrenten op de vrije markt tegen elkaar opzet en zo van elkaar doet vervreemden. Stuitender zijn voorbeelden van multinationals die, bijgestaan door de WTO en de Wereldbank, lokale markten en de bij be horende traditionele gemeenschappen verstoren, van de door de WTO bedreigde rocquefort-boeren in Frankrijk tot de door Shell verjaagde Ogoni’s in Nigeria.

Gegeven de sociale wortels van autonomie moet deze desintegratie van de sociale cohesie wel gepaard gaan met een verzwakking van autonomie. In plaats van de mens vrij te maken levert het neoliberalisme hem uit aan de dictatuur van zijn onmiddellijke neigingen. Met als gevolg een toenemend verlies aan zelfbeheersing, zichtbaar in fenomenen als toenemende agressiviteit (bijvoorbeeld in het openbaar vervoer), zinloos geweld en het ongebreidelde consumentisme van de «impulsaankoop». Immers, als de slaaf van zijn onmiddellijke neigingen is de mens tegelijk ook de slaaf van de externe prikkels die deze neigingen manipuleren, en dat wil zeggen: de slaaf van de reclame. De autonomie van de liberale traditie is dan ook een schijnautonomie, die in feite een radicale heteronomie maskeert. En de neoliberale tolerantie, het zogenaamde respecteren van individuele autonomie, is dan ook niets meer dan het vrijlaten van mensen om kritiekloos te consumeren wat de commercie ze voorschotelt. Ook wat dit betreft was Marx vooruitziend: «Onder vrijheid verstaat men binnen het raam van de tegenwoordige burgerlijke productieverhoudingen de vrije handel, de vrije koop en verkoop.»

Dat de omkering van tolerantie naar intolerantie verband houdt met de wereldwijde opkomst van een neoliberale meerderheidscultuur wordt door de meeste auteurs van De lege tolerantie wel ingezien. Maar voor de economische achtergrond van dat verband hebben zij weinig oog. Zij hebben dan ook nauwelijks aandacht voor Slavoj Zizeks belangrijke essay uit 1998, Pleidooi voor intolerantie (Zizek wordt door slechts twee auteurs besproken, de filosofen Herman en de Dijn en Theo de Wit, van wie alleen de laatste hem begrijpt). Zizeks provocerende these, geformuleerd in een (post-)marxistisch vocabulaire, is dat de multiculturele tolerantie van het neoliberalisme eigenlijk een rookscherm is waarmee zij haar ontwortelende effecten maskeert. Door te doen alsof het ruimte maakt voor verschillende etnische, culturele en religieuze identiteiten verhult het neoliberalisme dat zij tot de ontbinding van gemeenschapsbanden leidt, en zo mensen tot consumptieslaven maakt. Zizek: «De multiculturele tolerantie is identiek met de dominante ideologie van het wereld omvattende kapitalisme.» Achter de veelkleurige «Benetton-tolerantie» van het neoliberalisme gaat een economisch belang schuil. Een concreet voorbeeld daarvan is de winkelsluitingstijdenwet van Paars, die pretendeert ingegeven te zijn door respect voor individuele zelfbeschikking («Iedereen mag toch zeker zelf bepalen wanneer er boodschappen gehaald worden?») maar voortkomt uit een plat winststreven.

Hieruit is te verklaren dat achter de neoliberale tolerantie een intolerante dwang schuilgaat — een dwang tot aanpassing aan de logica van het kapitalisme. Paarse politici hebben de mond vol van «economische integratie met behoud van culturele eigenheid». Feitelijk betekent dit niet meer dan «onze waarden en normen en hun eten en muziek» (Paul Schnabel, De multiculturele illusie). De etnische en religieuze eigenheid van minderheden wordt getolereerd, zolang die eigenheid maar niet botst met de economische belangen van de neoliberale meerderheid. Zodra een minderheid zo ver gaat in het benadrukken van de eigen identiteit dat zij zich dreigt te onttrekken aan de eisen van de economie, wordt zij als intolerant gebrandmerkt, en in naam van de tolerantie opgeroepen om zich toch vooral aan te passen aan de neoliberale meerderheidscultuur. Zo werden de christenen die de paarse winkelsluitingstijdenwet aanvielen met een beroep op het tolerantie-ideaal monddood gemaakt: zij zouden het recht op zelfbeschikking aan de seculiere meerderheid willen ontzeggen. En de storm van kritiek naar aanleiding van el-Moumni’s homofobe uitspraken ontaardde verdacht snel in een roep om economische integratie van de islamitische minderheid.

De confessionele en conservatieve kritiek op het neoliberale tolerantie-ideaal en het achterliggende zelfbeschikkingsrecht mag echter niet uitmonden in een verwerping van individuele autonomie als zodanig. In dat geval zou men dezelfde fout maken als de neoliberalen, de fout van een individualistisch begrip van autonomie. Autonomie is geen illusie, zolang men maar beseft dat zij alleen in gemeenschapsverband kan ontstaan. Zoals gezegd, autonomie is een groot goed: zij stelt je in staat te ontsnappen aan de verstikkende macht van traditionele autoriteiten. Het verwerpen van autonomie, omdat men er een verkeerde (individualistische) voorstelling van heeft, dreigt dan ook de mensheid terug te storten in het premoderne dogmatisme waarmee de Verlichting nu juist heeft afgerekend. Dat gevaar lopen die confessionelen en conservatieven die het ideaal van individuele autonomie willen offeren aan een van bovenaf opgelegde autoriteit, zij het de bijbel, de koran, of de fictie van een vooraf gegeven morele orde (Kinneging). Dat soort fundamentalisme moet te allen tijde bestreden worden. Tolerantie, het respecteren van individuele autonomie, blijft daarom een richtinggevend ideaal. Maar dat is wat anders dan het neoliberale leven en laten leven, het vrijlaten van de ander om los van elke sociale binding zijn leven in te richten, zolang hij daarmee maar geen schade toebrengt aan derden. Dat is geen tolerantie, geen respect voor autonomie, maar veeleer onverschilligheid tegenover heteronomie, het uitleveren van de ander aan de dictatuur van zijn onmiddellijke neigingen. Ware tolerantie daarentegen houdt altijd rekening met de gemeenschap waaruit de ander voortkomt. Ze staat de ander toe zijn leven zelf in te richten, zij het in een creatieve dialoog met de tradities van zijn gemeenschap, om zo die tradities op een hoger niveau van beschaving te tillen. In het geval van imam el-Moumni is dat de islamitische traditie…


Literatuur
Marcel ten Hooven (red.), De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland. Uitg. Boom, 2001; Paul Schnabel, De multiculturele illusie. Een plei dooi voor aanpassing en assimilatie. Uitg. Forum, 2000; Slavoj Zizek, Pleidooi voor intolerantie. Uitg. Boom, 1998; Alain Finkielkraut, «Tolerantie: de laatste tiran?», in De Groene Amsterdammer, 2 december 1998.

No comments:

Post a Comment