Heidegger, Zijnsgeschiedenis en Nazisme

Martin Heidegger is hét schandaal en dé paradox van de 20ste-eeuwse Europese filosofie. Hét schandaal, omdat er zeker na de geruchtmakende publicatie van de Schwarze Hefte in 2014 geen twijfel meer kan bestaan over het interne verband tussen Heideggers Zijnsfilosofie en zijn nazi-engagement (al blijft de precieze aard en omvang van dit verband een onderwerp van discussie). Dé paradox, omdat Heidegger volgens velen de grootste filosoof van Europa was en in ieder geval de meest invloedrijke filosoof, zonder wie stromingen als fenomenologie, existentialisme, hermeneutiek, structuralisme, post-structuralisme en deep ecology zich nooit ontwikkeld hadden zoals dat feitelijk gebeurd is. We kunnen niet om de bizarre conclusie heen dat de grootste / meest invloedrijke Europese denker van de afgelopen eeuw om filosofische redenen een “nationaal-socialistische revolutionair” (aldus Safranski) was én een “Zijnshistorische antisemiet” (aldus Trawny 2015: 11). 


Met name deze laatste constatering, die Trawny doet op basis van het nieuwe materiaal dat met de publicatie van de Schwarze Hefte toegankelijk is geworden, is in de filosofische wereld ingeslagen als een bom. Lange tijd was de heersende mening dat Heidegger weliswaar zo ‘onverstandig’ was geweest om zich voor het karretje van de nazi’s te laten spannen, maar dat hij zich gelukkig altijd verre had gehouden van de rabiate jodenhaat van de nazi’s. In zijn gepubliceerde werken en officiële voordrachten heeft hij zich nagenoeg nooit antisemitisch uitgelaten – hij heeft zich integendeel op verschillende gelegenheden juist expliciet van het biologische racisme van de nazi’s gedistantieerd (zie Polt 2009: 156, 159, 169, 171). Zo kon Safranski in zijn Heidegger-biografie uit 1994 nog met volle overtuiging concluderen: “Heidegger – een antisemiet? / Hij was het niet in de zin van het ideologische waansysteem van de nationaalsocialisten.” (Safranski 2002: 316)


Dit semi-geruststellende beeld van Heidegger blijkt nu echter in het licht van de Schwarze Hefte niet langer houdbaar te zijn. Niet dat hij in deze teksten alsnog het biologische antisemitisme van de nazi’s omarmt (dat blijft hij als “vulgair biologisme” verwerpen), maar hij tilt het antisemitisme op een ‘hoger’ plan door het vanuit zijn denken over de “Zijnsgeschiedenis” te interpreteren en te motiveren. Heidegger overtreft als het ware het biologische “waansysteem” van de nazistische jodenhaat met het waansysteem van zijn eigen “Zijnshistorisch antisemitisme”. In de Schwarze Hefte blijken “de Joden” voor hem de ontwortelden bij uitstek te zijn, die door hun diaspora en assimilatie aan andere culturen elke “geworteldheid” [Bodenständigkeit] in historische eenheden van cultuur en landschap missen en daardoor gedoemd zijn om het noodlot van de “Zijnsvergetelheid” (die de geschiedenis van het Westen sinds Plato en Aristoteles kenmerkt) te voltooien. Dit heeft voor Heidegger niet zozeer te maken met de biologische constitutie van het Joods “ras” als wel met de rol van de “ontwortelde” Joden in de Zijnsgeschiedenis. Aldus Heidegger: “De vraag naar de rol van het wereldjodendom is geen raciale vraag, maar de metafysische vraag naar het type mens-zijn [Menschentümlichkeit] dat op volstrekt ongebonden wijze de wereldhistorische “missie” om al het zijnde uit het zijn te ontwortelen, op zich kan nemen.” (Geciteerd in Trawny 2015: 34) 


Het Joodse denken mist volgens Heidegger de worteling in een traditioneel betekenisgeheel van volk-en-landschap en is daardoor het “ongebonden” denken van de “holle rationaliteit” die door louter “rekenkundige begaafdheid” wordt gekenmerkt, waarmee Heidegger een Zijnsfilosofische invulling geeft van het antisemitische stereotype dat Joden uitblinken in “rekenen met geld” (zie Trawny 2015: 32-33). Het materialisme, zowel in de wetenschappelijke betekenis van natuurkundig materialisme als in de economische betekenis van kapitalistische hebzucht, is voor Heidegger een wezenlijk Joods fenomeen. Zo wijst Heidegger in de Schwarze Hefte de Joden aan als hoofdschuldigen achter het “rekenende denken” dat in de moderne tijd is uitgemond in het zieldodende Gestell van de technologie, waarin de Zijnsvergetelheid tot een hoogtepunt komt. Het is tegenover deze “holle rationaliteit” van het joodse “rekenende denken” dat Heidegger zijn eigen “bezinnende denken” plaatst dat de mensheid uit haar Zijnsvergetelheid moet wakker schudden.


Daarmee wordt ook duidelijk hoezeer Heideggers Zijnsdenken, in ieder geval na grofweg 1930, verbonden was met de Blut-und-Boden-ideologie van het nazisme; ook daarover kunnen we zeggen dat Heidegger deze ideologie Zijnshistorisch interpreteert en zodoende op een ‘hoger’ plan tilt. In feite pretendeert hij de nazi’s beter te begrijpen dan zij zichzelf begrepen; in die zin plaatst hij zijn eigen “geestelijk nationaalsocialisme” boven hun “vulgair-nationaalsocialisme” (zie Trawny 2015: 29). Heideggers basisidee in dit “geestelijk nationaalsocialisme” is dat het Zijn zich “wezenlijk” openbaart in de traditioneel-culturele “werelden” van historische volkeren in hun “geworteldheid” in specifieke landschappen (zoals de Griekse cultuur onlosmakelijk verbonden was met het Griekse landschap, de Duitse cultuur met het Duitse landschap, enzovoort). Dergelijke traditionele en gewortelde betekenisgehelen zijn voor Heidegger de “beslissingsdomeinen van het Zijn” [Entscheidungsbezirke zum Seyn] waarin de Zijnsgeschiedenis zich “wezenlijk” voltrekt. Het verlies van dergelijke gewortelde culturen, wat Heidegger de “zelfvervreemding van de volkeren” noemt, is voor hem dan ook “het verlies van de geschiedenis” (dwz. van de Zijnsgeschiedenis) in de voltooiing van de Zijnsvergetelheid (zie Trawny 2015: 33-34). 


Hier wordt voor Heidegger de Zijnshistorische rol van de Duitsers en het nationaalsocialisme duidelijk, als de tegenhangers van de Zijnshistorische rol van het “wereldjodendom”. Zoals de Joden in hun voltooide ontworteling de “wereldhistorische “missie” [hebben] om al het zijnde uit het zijn te ontwortelen”, daar hebben de Duitsers met hun Bodenständigkeit in een cultuur en landschap de tegenovergestelde wereldhistorische missie om deze ontworteling tegen te gaan en een nieuw begin van de Zijnsgeschiedenis mogelijk te maken (zie Trawny 2015: 30). “Alleen de Duitser kan het zijn op een oorspronkelijke wijze opnieuw dichten en uitspreken”, aldus Heidegger (geciteerd in Trawny 2015: 27). De wedergeboorte van het Duitse volk in de nationaalsocialistische revolutie ziet Heidegger dan ook als een metafysisch verzet tegen het Gestell van de technologie, waar zowel het Amerikaanse kapitalisme als het Russische communisme manifestaties van zijn – zoals Heidegger in 1935 stelt in zijn collegereeks Einführung in die Metaphysik: “Rusland en Amerika zijn beide metafysisch gezien hetzelfde: dezelfde troosteloze razernij van de ontketende techniek en van de grenzeloze organisatie van de gemiddelde mens.” (Heidegger 1997: 63) 


Aangezien het Gestell voor Heidegger onlosmakelijk verbonden is met het “rekenende denken” van de Joden, ziet hij dan ook in de schijnbaar tegengestelde dreigingen van het “Amerikanisme” en “Bolsjewisme” de verderfelijke invloed van hetzelfde “wereldjodendom”. Het is volgens Heidegger de Zijnshistorische missie van de nationaalsocialistische revolutie om zich tegen deze ‘tweelingdreiging’ van Amerika en Rusland teweer te stellen en de Duitse cultuur te redden van de volledige “zelfvervreemding” in het Gestell van de technologie. 


Dat Heidegger later kritischer over het nationaalsocialisme is gaan denken, heeft alles te maken met de veranderende houding van de nazi’s tegenover technologie en industrialisatie. Heidegger schijnt zich vooral aangetrokken te hebben gevoeld tot de meer ‘romantisch’ gestemde SA van Ernst Röhm, zodat de eliminatie van de zgn. Röhm-factie in 1934 (tijdens de historische Nacht van de lange messen) een belangrijke factor is geweest in Heideggers graduele desillusie met het nazisme (zie Farias 1987: 111-204). Stond het vroege nationaalsocialisme nog in het teken van een romantische verering voor het pre-industriële Duitsland, na 1936 kwam daarvoor steeds meer een fascistische verering voor technologie en industrialisatie in de plaats, vooral ook omdat Hitler en de zijnen zich op de komende oorlog begonnen voor te bereiden (zie Zimmerman 1990: 104). In de filosofie kwam deze nationaal-socialistische toewending tot de technologie paradigmatisch tot uiting in Ernst Jüngers door Nietzsche geïnspireerde verering van de fabrieksarbeider en de Totale Mobilmachung van het leven in de moderne technologie (iets dat Heideggers latere visie op het Gestell van de technologie sterk heeft beïnvloed). 


Het uiteindelijke falen van de nationaalsocialistische revolutie zag Heidegger dan ook als een logisch gevolg van het feit dat het nazisme op den duur geen weerstand kon bieden tegen de technologie en zo door het Gestell werd opgeslokt, waarmee het op hetzelfde metafysische niveau kwam te staan als het Amerikanisme en Bolsjewisme. De Zijnshistorische missie van het nationaalsocialisme – om tegen het Gestell in een nieuw begin in de Zijnsgeschiedenis te maken – was mislukt, wat voor een belangrijk deel Heideggers latere pessimisme over de totale overwinning van het Gestell en het voltooide nihilisme van de Zijnsvergetelheid verklaart. Daarmee is, in de visie van Heidegger, het “wereldjodendom” uiteindelijk toch geslaagd in zijn “wereldhistorische “missie” om al het zijnde uit het zijn te ontwortelen” – ondanks de zes miljoen joden die door de nazi’s om het leven zijn gebracht.   


Aan zijn oorspronkelijke Zijnshistorische interpretatie en legitimatie van het nationaalsocialisme, als een metafysisch verzet tegen het Gestell, is Heidegger altijd blijven vasthouden. Zo liet Heidegger in de uiteindelijke publicatie in 1953 van de collegereeks Einführung in die Metaphysik (uit 1935) een controversiële opmerking staan over “de innerlijke waarheid en grootsheid van deze beweging” (dwz. het nationaalsocialisme), al voegde hij daar tussen haakjes aan toe dat deze “waarheid en grootsheid” gezocht moesten worden in “de confrontatie tussen de wereldwijd toegepaste techniek en de moderne mens” (Heidegger 1997: 223). Deze “waarheid en grootsheid” lagen dus in het feit dat het nazisme vanuit z’n Zijnshistorische rol deze confrontatie met de technologie was aangegaan. De tragiek van het nazisme was echter dat het deze confrontatie uiteindelijk had verloren, met de huidige planetaire heerschappij van het Gestell tot gevolg. Heidegger, kortom, heeft nooit afstand genomen van zijn oorspronkelijke nazi-engagement, simpelweg omdat deze verankerd lag in de kern van zijn denken over de Zijnsgeschiedenis.   


Literatuur
-Farias, Victor (1987), Heidegger et le nazisme. Lagrasse: Verdier.

-Heidegger, Martin (1997), Inleiding in de metafysica. Nijmegen: SUN.

-Polt, Richard (2009), “Jenseits von Kampf und Macht: Heideggers heimlicher Widerstand”, in: Denker, Alfred & Zaborowski, Holger (eds)., Heidegger und der Nationalsozialismus, vol. 2, Interpretationen (Heidegger-Jahrbuch, 5), pp.155–186. Freiburg/München: Verlag Karl Alber.

-Safranski, Rüdiger (2002), Heidegger en zijn tijd. Amsterdam: Olympus.

-Trawny, Peter (2015), Heidegger en de mythe van de joodse wereldsamenzwering. Zoetermeer: Uitgeverij Klement.

-Zimmerman, Michael E. (1990), Heidegger’s Confrontation with Modernity. Politics, Technology, Art. Bloomington and Indianapolis: Indiana University Press. 





No comments:

Post a Comment