Poetin, Buber en de noodzaak van dialoog

Een derde weg tussen individualisme en collectivisme Verschenen in: De Helling, zomer 2022. In 1923 verscheen Ich und Du van Martin Buber. We moeten dus nog even wachten op het honderdjarig jubileum van dit korte filosofische meesterwerk. Toch is het van belang nu al deze tekst ter harte te nemen. In het licht van de ‘bubbelficatie’ van de samenleving – waarbij iedereen zich terugtrekt in de bubbel van het eigen gelijk – biedt het dialogische denken van Buber de kans om radicaal anders met elkaar om te gaan én om kritisch te kijken naar de door kapitalisme en digitalisering voortgedreven wereld. 


Volgens de Joods-Oostenrijkse filosoof en anarchist Buber (1878-1965) betekent menselijkheid wezenlijk mede-menselijkheid. Alleen door de dialoog, door volledig open te staan voor anderen in al hun andersheid, door ons aan te laten spreken en vanuit ons hart te antwoorden, worden we échte mensen. De “gehele mens”, aldus Buber, is “de mens mét de mens”, de dialogische mens. “Ik word mijzelf via jou”, zegt Buber, en: “Alle echte leven is ontmoeting.”

Kijken we vanuit Bubers dialogische filosofie naar onze tijd – het tijdperk van de bubbels – dan moeten we concluderen dat onze (mede-)menselijkheid onder druk staat. Iedereen zit in de eigen bubbel: de Russen en het Westen, de ‘complotwappies’ en de ‘sheeple’, links en rechts, de Israëli’s en de Palestijnen, de ‘klimaatwappies’ en de ‘klimaatontkenners’, de haves en de have-nots – iedereen zit in z’n eigen informatiebubbel, wereldbeeld, comfortzone, getto of gated community. Echte dialoog, dwars door bubbelwanden heen, vindt zelden plaats. Onze bubbels zijn echokamers waarin alleen het eigen gelijk weerklinkt. 

En daarmee boeten we aan medemenselijkheid in: de onmenselijkheid van Poetins oorlog getuigt daarvan. Maar ook los van deze oorlog zien we de ontmenselijking om ons heen: online scheldpartijen, psychotische complottheorieën, doodsbedreigingen, de behandeling van migranten, de verharding van het publieke debat op sociale media en in de Tweede Kamer – het zijn symptomen van een tekort aan medemenselijkheid.


De neoliberale schuim-samenleving
Vragen we naar de onderliggende oorzaak van dit tekort, dan komen we volgens Buber uit bij het kapitalisme. Bubers anarchisme en kapitalismekritiek volgen naadloos uit zijn dialogische filosofie. Omdat we alleen dankzij elkaar echt mens worden, en omdat in de dialoog elke stem even zwaar moet tellen, is alleen een solidaire, absoluut democratische en anti-autoritaire samenleving volgens Buber een echt menselijke samenleving. 

Als aanhanger van het utopisch Zionisme hoopte hij dit ideaal te kunnen verwerkelijken in het commune-leven van de kibboets in een seculiere en gedeelde Joods-Palestijnse staat – een ideaal waarvan hij later moest toegeven dat het hopeloos was mislukt. Ook in het door Amerika gesponsorde Israël bleek de kapitalistische werkelijkheid een stuk weerbarstiger dan hij had gehoopt, naast het feit dat het Zionisme zich in een meer exclusivistische richting had ontwikkeld.

In het kapitalisme heerst niet de dialogische “Ik-Jij-relatie”, aldus Buber, maar de instrumentele “Ik-Het-relatie”, waarin we de ander reduceren tot exploiteerbaar ‘ding’. De ander verschijnt niet primair als medemens maar als concurrent, als klant, als baas of als bron van arbeid. “Heeft niet de ontwikkeling van de moderne wijze van arbeid en privaat-bezit bijna elk spoor [...] van de betekenisvolle Relatie vernietigt?”, zo vroeg Buber zich in 1923 al vertwijfeld af, doelend op de kapitalistische wereldorde die toen nog in de kinderschoenen stond. 

Hoewel geen fan van het staatscommunisme van Marx – als anarchist had Buber geen vertrouwen in een van bovenaf opgelegde “dictatuur van het proletariaat” – deelde hij wél Marx’ analyse dat het kapitalisme de onstuitbare neiging heeft om traditionele gemeenschapsbanden af te breken en te vervangen door louter financiële relaties tussen ‘marktspelers’, die ook nog eens radicaal ongelijk in economische macht zijn. Het kapitalisme heeft “geen andere band tussen de mensen overgelaten dan die van het naakte profijt, van de hardvochtige ‘contante betaling’”, zo schreven Marx en Engels al in hun Communistisch Manifest (1848).

Daarin ligt de individualiserende tendens van het kapitalisme, dat ons van sociale wezens transformeert in losstaande individuen, die alleen nog vanuit financieel eigenbelang met elkaar in contact treden. In de neoliberale globalisering van de jaren negentig kwam deze tendens tot een hoogtepunt, ingeluid door de uitspraak van Margaret Thatcher, de ‘Iron Lady’ van het neoliberalisme: “Er is niet zoiets als een samenleving, er zijn alleen individuen.”

Met het neoliberale individualisme en de voortschrijdende digitalisering nam de bubbelficatie van de samenleving extreme vormen aan. Maximaal losgeweekt van zijn of haar sociale omgeving, raakt elk individu opgesloten in de eigen bubbel, afgesloten van de buitenwereld door koptelefoons, schermpjes en gepersonaliseerde newsfeeds. Zo verwordt de moderne, geïndividualiseerde samenleving tot “schuim” (zoals de Duitse filosoof Peter Sloterdijk zegt), een amorfe en losse samenhang van privé-bubbels.


Poetins brein: Aleksandr Doegin

Tot op zekere hoogte kan Poetins aanval op Oekraïne begrepen worden als een tegenaanval op deze individualiserende tendens van het kapitalisme. Het liberale individualisme van het Westen is failliet, zegt Poetin, terwijl hij zijn reactionaire nationalisme daartegenover plaatst. Zo stelt Poetins oorlog ons niet alleen voor een militaire uitdaging, maar ook voor een ideologische en zelfs filosofische.

We kunnen Poetins totalitaire collectivisme, waar het individu volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan een gemilitariseerde nationalisme, niet sterk genoeg verwerpen – dat is duidelijk. Maar tegelijk moeten we ook toegeven dat het westerse liberale individualisme failliet is. Het heeft ons egoïstisch gemaakt, ons vervreemd van elkaar en van onszelf, ons opgesloten in privé-bubbels en gereduceerd tot producerende en consumerende schakeltjes in de geldmachine van de geglobaliseerde economie – een machine waarin financiële belangen centraal staan, niet de werkelijke belangen van mensen en de natuur.

Om Poetins aanval op het westers individualisme én de verwerpelijkheid van zijn Russisch hypernationalisme beter te kunnen begrijpen, loont het om in te gaan op de controversiële ideeën van de Russische filosoof Aleksandr Doegin, die veel invloed heeft op de kring rond Poetin. Volgens Doegin, ook wel “Poetins brein” genoemd, is het westerse liberalisme een tegennatuurlijke ideologie die met een vals universalisme aan de rest van de wereld wordt opgedrongen.

Het liberalisme is tegennatuurlijk, aldus Doegin, omdat het uitgaat van de fictie van het autonome individu dat in principe losstaat van alle sociale en natuurlijke verbanden. Thatchers beruchte uitspraak wordt door Doegin omgedraaid: “Er is niet zoiets als individualiteit, er zijn alleen samenlevingen.” Daarmee huldigt hij de collectivistische opvatting dat mensen zich alleen in voorafgegeven sociale verbanden kunnen ontwikkelen en dus altijd relatief zijn aan een volk, cultuur en traditie. Er zijn geen losstaande individuen voor Doegin, er zijn alleen Chinezen, Russen, Amerikanen, Joden, Fransen, Arabieren, etc. 

Doegin aarzelt niet om het liberalisme “kwaadaardig” te noemen: het verminkt mensen door ze af te snijden van de etnisch-culturele grond waarin zij geworteld zijn. In die zin is het liberalisme volgens hem depersonaliserend en vervreemdend. Deze liberale verminking is des te kwaadaardiger, aldus Doegin, omdat achter de liberale ideologie uiteindelijk een plat kapitalistisch eigenbelang schuilgaat. Al het westerse gemoraliseer over democratie, individuele vrijheid en mensenrechten kan niet verhullen dat de neoliberale globalisering vooral de economische belangen van westerse landen en aandeelhouders dient. Het westerse vertoog over de gelijkheid van alle individuen blijft louter politiek en dus hypocriet: het strekt zich niet uit tot de economie, waar juist de ongelijkheid steeds grotere vormen aanneemt. 


Collectivisme en macht
Doegins kritiek op het liberalisme bevat een kern van waarheid. Maar wat Doegin ervoor in de plaats zet, een fascistische ideologie van etnisch-culturele gebondenheid, is vele malen erger: het sluit mensen op in de eenheid van de etnisch-culturele gemeenschap waarin zij toevallig geboren zijn. En daarbinnen is geen plek voor radicaal afwijkende meningen of identiteiten. Ben je homo of zwart of vrouw maar wordt homoseksualiteit, zwartheid of vrouwelijkheid in jouw gemeenschap als iets minderwaardigs gezien? Pech gehad, leg je er maar bij neer, want buiten je gemeenschap ben je niets. 

Wat Doegin voor het gemak buiten beschouwing laat – en waar de anarchist Buber zich scherp bewust van was – is het feit dat etnisch-culturele eenheden geen natuurlijke of ‘door God gegeven’ collectieven zijn maar altijd veranderende sociale constructies die historisch ontstaan uit de dynamische machtsverhoudingen tussen mensen. De heersende normen binnen een bepaalde cultuur zijn niet zelden ook de normen van de heersende groep (zoals Marx zei: “de heersende ideeën zijn de ideeën van de heersende klasse”). Patriarchale culturen, bijvoorbeeld, codificeren de macht van mannen over vrouwen. Etnocentrische culturen codificeren racistische machtsverhoudingen. Antropocentrische culturen codificeren de macht van de mens over de natuur.

Cultuur is in die zin nooit neutraal maar altijd een uiting van macht van de één over de ander. Dit geldt uiteraard ook – en ik zou zelfs willen zeggen: bij uitstek – voor de door Doegin verheerlijkte “Russische ziel” waarachter het platte machtsstreven van Poetin en zijn kleptocratische kliek schuilgaat. Doegins kritiek op het westers imperialisme druipt van de hypocrisie, want in één adem door rechtvaardigt hij het Russisch imperialisme. Doegin pleit al jaren voor de Russische annexatie van Oekraïne, die volgens hem historisch gezien bij Rusland hoort en door het Westen is ‘gekaapt’. 

Dat de Oekraïners inmiddels een eigen nationale cultuur hebben en met de Maidan-revolutie van 2014 duidelijk hebben laten zien dat zij niet bij Rusland maar bij Europa willen horen, daar heeft Doegin geen boodschap aan. Daar houdt zijn respect voor de culturele eigenheid van gemeenschappen blijkbaar op. Het geweld van de Russische aanval op Oekraïne laat het ware gezicht zien van Doegins sociaal holisme: het is autoritair imperialisme, overgoten met een sociaal-filosofisch sausje. 

Daarbij is zijn kapitalismekritiek ook nog eens eenzijdig gericht op het Westen. Russische oligarchen en de groeiende private rijkdom en publieke armoede in Rusland en andere niet-liberale staten blijven opvallend genoeg buiten schot.


Bubers derde weg
Dit is de ideologische uitdaging waar Poetins oorlog ons voor stelt: enerzijds moeten we een antwoord vinden op de terechte kritiek op het liberale individualisme, anderzijds moeten we een overtuigend antwoord zien te vinden op de verleiding van het collectivisme - nationalistisch of anderszins. Ook hierbij kan Bubers dialogische filosofie ons van dienst zijn. 

Als Oostenrijkse Jood en voorvechter van een gedeelde Joods-Palestijnse staat was Buber zich pijnlijk bewust van de spanning tussen individu en groep en van de vitale noodzaak om hierin een derde positie te vinden, voorbij de tegenstelling van individualisme en collectivisme.

Buber: “Waar het individualisme slechts een deel van de mens begrijpt, daar begrijpt het collectivisme de mens slechts als onderdeel van het maatschappelijke geheel: tot de heelheid van de mens, tot de mens als geheel dringen beiden niet door. Het individualisme ziet de mens slechts in relatie tot zichzelf, maar het collectivisme ziet de mens überhaupt niet, het ziet slechts de ‘maatschappij’. Hier is het gelaat van de mens vervormd, daar is het verborgen.”

Vanuit het dialogische perspectief van Buber kunnen we tegen Doegin inbrengen dat mensen zich weliswaar via sociale relaties tot personen ontwikkelen, maar dat het daarbij juist gaat om sociale relaties die ‘grensoverschrijdend’ zijn. Dat wil zeggen: échte dialoog gaat over grenzen heen – landsgrenzen, bubbelgrenzen, etnisch-culturele grenzen, taalgrenzen, politieke grenzen, gender-grenzen en zelfs de grenzen tussen mens en natuur. Dialoog vereist dat we ons volledig openstellen voor de ander in al diens andersheid. En dat lukt niet als we onszelf opsluiten – of laten opsluiten – in de dwingende eenheid van een collectief. 

Dialoog is alleen mogelijk voor zover de gesprekspartners van elkaar verschillen en dus van elkaar kunnen leren; anders zou er geen reden tot informatieoverdracht zijn. Meer menselijk gezegd: elke echte dialoog is wezenlijk onvoorspelbaar, onbepaald, open, creatief, verrassend – zodra de één van te voren weet wat de ander gaat zeggen, is er geen dialoog meer. Daarom is dialoog onmogelijk binnen een groep waar onderling verschil onderdrukt wordt. Communicatie is dan eerder een soort ‘collectieve monoloog’ waar weliswaar meerdere mensen bij betrokken zijn maar waar het eigenlijk de collectieve identiteit is die met zichzelf spreekt.

Kortom, het gedachtegoed van Buber stelt dat mensen alleen door hun sociale relaties tot volwaardige personen worden maar staat haaks op Doegins stelling dat dit proces alleen binnen een collectieve identiteit mogelijk is. Sterker nog: persoonswording is een dialogisch proces dat dwars door alle bubbelwanden heen breekt. In de dialoog laten we ons aanspreken door de ander in al diens radicale andersheid: zo blaast de dialoog elke collectieve identiteit op. 

Wat overigens niet wil zeggen dat ze elke vorm van gemeenschap opblaast. De dialogische zijnswijze vestigt juist échte gemeenschap, aldus Buber. Geen gemeenschap die van bovenaf, door de heersende machten, wordt opgelegd, maar een medemenselijke gemeenschap die vanzelf en van onderaf, uit de oprechte dialoog tussen mensen, ontstaat. Een dialogische gemeenschap die gebaseerd is op de erkenning van wederzijdse afhankelijkheid én respect voor elkaars andersheid. 

Persoonlijk hoop ik van harte dat 2023 in filosofisch, politiek en maatschappelijk opzicht een echt Buber-jaar wordt.









No comments:

Post a Comment