Terugkeer van de tweedimensionale mens?

 

Marcuse’s De eendimensionale mens (1964) – een cult-boek voor de protestgeneratie van mei ‘68 – was de afgelopen jaren een opvallende hype in Nederlandse links-intellectuele kringen. Een nieuwe vertaling in 2023 met een inleiding door Thijs Lijster, gevolgd door diverse boeken, artikelen, podcasts en een symposium in De Balie, wezen op de verrassende actualiteit van Marcuse’s concept van de eendimensionale maatschappij. Er is inderdaad een treffende overeenkomst met onze huidige consumptiemaatschappij, waar alle fundamentele oppositie en kritisch bewustzijn uit verdreven lijken door technocratisch beheer, massamedia-propaganda en de “valse verlangens” van leeg consumentisme. Ook de “Grote Weigering” – de enig oprechte houding die volgens Marcuse mogelijk is in een “totalitaire” consumptiemaatschappij – blijft daarbij inspireren (zie het boekje De Grote Weigering van Marian Donner uit 2022).

Wat in de recente Marcuse-renaissance echter onderbelicht is gebleven is de drastisch veranderde politiek-economische situatie, die onze tijd fundamenteel onderscheidt van de jaren ‘60. Daardoor is ook de actualiteit van Marcuse’s kritische theorie veranderd; deze actualiteit is weliswaar onverminderd en verrassend groot, maar heeft nu een geheel andere oriëntatie dan destijds. Een eerste treffende illustratie van deze veranderende actualiteit biedt Marcuse’s controversiële begrip repressieve tolerantie, dat hij in 1965 in een gelijknamig essay introduceerde (een jaar na publicatie van zijn bestseller De eendimensionale mens). Voor Marcuse was repressieve tolerantie een van de strategieën waarmee de “eendimensionale maatschappij” elke radicale oppositie en verandering onschadelijk kan maken, namelijk door een mate van (schijn-)vrijheid aan subversieve bewegingen te gunnen, zoals de hippies in de jaren ‘60. Praktisch gezien is deze vrijheid onschadelijk, omdat de heersende macht en conformistische consensus zo sterk zijn dat ze er niet echt door bedreigd worden (‘Demonstreer maar, het maakt toch niets uit’), terwijl deze schijnvrijheid tegelijk wel fungeert als ideologische legitimatie van de heersende orde (‘Hoezo is deze maatschappij repressief, je mag toch demonstreren?!’). Deze ‘permissieve’ strategie is inmiddels echter – met de opkomst van het rechtspopulisme en zelfs neofascisme (Trump, Poetin, Wilders, Orbán etc.) – omgeslagen in een ‘ouderwets’ repressieve strategie. We zijn, kortom, van impliciet repressieve tolerantie naar expliciet intolerante repressie aan het gaan, waarbij o.a. het demonstratierecht steeds verder onder druk komt te staan, veel wetenschappers zich niet meer durven uit te spreken over controversiële thema’s uit angst voor intimidatie, en ‘afwijkende’ minderheden als migranten en queer- en trans-mensen te maken krijgen met onversneden haat en repressie. Dat laatste wijst ook op een ander aspect waarin Marcuse’s analyse van de eendimensionale maatschappij niet meer onverkort voor onze tijd geldt, namelijk het conservatiever worden van de seksuele moraal.  Voor Marcuse was de seksuele bevrijding van de jaren ‘60 – in ieder geval deels – onderdeel van de heersende repressieve tolerantie, die hij in seksueel opzicht aanduidde met het freudo-marxistische begrip “repressieve de-sublimatie”. De seksualiteit werd vrijer maar bleef binnen de repressieve kaders van het kapitalisme, zodat de door Marcuse in Eros en cultuur (1955) beoogde “erotisering” van de hele mens uitbleef en de bevrijde seksualiteit degenereerde tot platte seks, die gemakkelijk gecommodificeerd kon worden (zoals in de porno-industrie). Tegelijkertijd leverde deze “geliberaliseerde” seksualiteit wel voldoende plezier op om mensen te verzoenen met de heersende orde: seksuele vrijheid was daarmee volgens Marcuse een van de peilers geworden van de eendimensionale maatschappij.  Nu echter wordt de seksuele revolutie van de jaren ‘60 en ‘70 in rap tempo teruggedraaid door het opkomend rechtspopulisme en neofascisme. Daarmee komt er een einde aan de repressieve de-sublimatie die volgens Marcuse cruciaal was voor de eendimensionale maatschappij. Kortom, hoewel verrassend veel aspecten van Marcuse’s analyse van de eendimensionale maatschappij nog steeds geldig zijn (zoals de repressieve werking van consumentisme, technologische rationaliteit, massamedia-propaganda en het militair-industrieel complex), moeten we toch concluderen dat onze samenleving niet meer onverkort “eendimensionaal” is. In die zin kunnen we spreken van een tentatieve ‘terugkeer van de tweedimensionale mens’. De onderliggende oorzaak van die verandering is overigens snel gevonden: de neoliberale wending van de jaren ‘80 en ‘90. Het compromis tussen arbeid en kapitaal, dat cruciaal was voor de naoorlogse Keynesiaanse consensus en de verzorgingsstaat, was ook voor Marcuse de politiek-economische ‘onderbouw’ van de eendimensionale maatschappij. Het bevorderde immers de illusie dat arbeiders en kapitalisten dezelfde belangen hebben. Met de neoliberale wending werd dit klassen-compromis echter opgeblazen door de kapitalistische elite, die de hoge belastingdruk van de verzorgingsstaat allang spuugzat was. De arbeidersklasse werd met “trickle-down economics” verleid om hierin mee te gaan, maar dat bleek een wassen neus.  Inmiddels is overduidelijk dat de neoliberale wending een kapitalistische machtsgreep was, waarin de machtspositie van de arbeidersklasse drastisch verslechterde. De verzorgingsstaat werd versoberd of zelfs wegbezuinigd, de kloof tussen rijk en niet-rijk nam astronomische proporties aan, het aandeel van de arbeidersklasse in het BBP daalde aanzienlijk, en de algehele “neoliberale precariteit” nam toe (om nog maar te zwijgen van de ontwrichtende gevolgen van de escalerende klimaatcrisis, die door de kapitalistische verslaving aan economische groei over ons en onze (klein-)kinderen wordt uitgestort).  In het licht van deze ontwikkelingen is met name het vroegere werk van de Frankfurter Schule uit de jaren ‘20 en ‘30 interessant, toen de Frankfurters zich richten op het opkomend fascisme. Hun analyse, dat het fascisme ontstaat als afleidingsmanoeuvre om de crises en interne contradicties van het “monopoliekapitalisme” te kanaliseren en op zondebokken af te wentelen, heeft ons ook nu weer veel te zeggen. Wat Marcuse betreft is hierbij vooral zijn Eros en cultuur (1955) interessant, waar hij met zijn notie van surplus-repressie Marx’ analyse van klasse-onderdrukking en Freuds analyse van libido-repressie in elkaar schuift. Simpel gezegd: naarmate de economische uitbuiting toeneemt, neemt volgens Marcuse ook de seksuele onderdrukking toe, omdat genieten dan in toenemende mate moet wijken voor arbeid. Zo kunnen we vanuit Marcuse het huidige conservatiever worden van de seksuele moraal begrijpen als extra surplus-repressie ten gevolge van de toenemende klasse-onderdrukking onder het neoliberalisme.  Het is deze neoliberale terugkeer van de surplus-repressie, ten koste van de repressieve de-sublimatie, en de politieke gevolgen daarvan, die ik in toekomstige blogposts verder uit zal diepen. Daarmee onderzoeken we een vraag die in de huidige Marcuse-renaissance nog te weinig aandacht heeft gekregen, namelijk: wat betekent Marcuse specifiek voor óns, in de 21ste eeuw, nu we de deconfiture van de neoliberale orde meemaken, die in illiberaal techno-kapitalisme, rechtspopulisme en zelfs neofascisme, oorlogen en escalerende eco- en klimaatcrises ten onder aan het gaan is?












No comments:

Post a Comment