Kastrup bewijst het idealisme geen dienst

Verschenen in: Filosofie-Tijdschrift, Jaargang 35, nr. 4, juli-aug 2025.

Recensie van Bernardo Kastrup, Analytisch idealisme in een notendop. Een eenvoudige samenvatting van de enige plausibele metafysica van de 21ste eeuw. Amsterdam: Uitgeverij Samsara, 2025.

Kastrup heeft bij een breed niet-academisch publiek bekendheid verworven als criticaster van het ontologisch materialisme (“fysicalisme”) en verdediger van een idealistische ontologie, waarin de werkelijkheid uit één bewustzijn bestaat. In dit boek vat hij zijn visie samen. Daarin is materie geen primitieve realiteit maar een verschijning: materie is hoe het ene bewustzijn van buitenaf aan zichzelf verschijnt als het door ‘dissociatie’ – analoog aan de psychiatrische aandoening – zichzelf opsplitst in gescheiden ervaringscentra (p.143). Maar waarom deze dissociatie in het kosmische bewustzijn optreedt, wordt door Kastrup niet beargumenteerd; het is een origineel idee, maar het blijft pure speculatie.


Dat is helaas niet de enige zwakte van het boek. Met zijn pleidooi tegen materialisme en voor idealisme sluit Kastrup weliswaar aan bij een bredere tendens in de hedendaagse filosofie en wetenschap, waarin bewustzijnsgeoriënteerde ontologieën als idealisme en panpsychisme in opkomst zijn contra het materialisme (o.a. bij Hoffman, Nagel, Chalmers, Skrbina, Strawson). Persoonlijk vind ik het idealisme ook plausibeler dan het materialisme (onder andere vanwege het “hard problem of consciousness”); toch kan ik weinig goeds aan Kastrups boek ontdekken.


De belangrijkste verklaring daarvoor is, vermoed ik, het ressentiment vanwaaruit Kastrup schrijft. Zoals gezegd vindt hij vooral aansluiting bij niet-academische kringen; met name in spirituele kringen is hij populair. Kastrup voelt zich tekort gedaan door de academische wereld en dat is in dit boek duidelijk te merken. De pejoratieve termen vliegen je om de oren: het materialisme wordt constant “dwaas”, “onbenullig”, “idioot”, “zonder rede en bewijs”, “de grootste illusie ooit” etc. genoemd. De haat en minachting spatten ervan af. Dat is geen gezonde basis voor een rationeel betoog. Kastrups betoog vliegt dan ook geregeld uit de bocht en is een aaneenschakeling van overdrijvingen, stromannen, onjuiste aannames en tegenspraken. Dat hij daarbij voortdurend zijn lezer kleineert (‘ik zal het nog één keer langzaam uitleggen, zodat je het goed begrijpt’), maakt dit boek onverdraaglijk. Een kleine opsomming:


Kastrup merkt terecht op dat sommige Verlichtingsdenkers als Diderot het materialisme niet als letterlijk waar zagen maar meer als een handig wapen tegen de kerk (p.18). Vervolgens maakt hij daarvan: “Oorspronkelijk, in de tijd van René Descartes, was het enige wat nodig was om aan de kerk te ontsnappen het mentale te scheiden van het verzonnen niet-mentale – ‘materie’ genoemd – en te beweren dat de wetenschap zich alleen met het laatste bezighield.” (p.45) Alsof Descartes het niet echt meende toen hij de denkende substantie scheidde van de uitgebreide substantie; onzin natuurlijk. Ongetwijfeld zal de strijd met de kerk een rol hebben gespeeld in de opkomst van het materialisme, maar zeggen dat het uitsluitend “een politieke zet” (p.49) was gaat echt te ver. Volgens Kastrup stelde het materialisme de vroegmoderne denkers in staan weg te blijven van “de psyche, het domein van de kerk” (p.44) – maar ook dat is anachronistische onzin, onder andere omdat de gehele schepping het domein van de kerk was. Galileo kwam niet in conflict met de kerk omdat hij iets zei over “de psyche” maar omdat hij het heliocentrisme verdedigde.


Ronduit zwak is ook Kastrups inhoudelijke kritiek op het materialisme. “Verleid door de illusie dat perceptie een transparant venster op de werkelijkheid is” (p.39), zou de materialist de “onbenullige” en “ongerechtvaardigde” stelling aannemen “dat de structuur en dynamiek van waargenomen representaties de structuur en dynamiek zijn van wat gerepresenteerd wordt; dat de ‘fysieke’ objecten die waarneembaar zijn een een-op-eencorrespondentie hebben met objecten die daarbuiten echt bestaan” (p.40-41). Dat is volgens Kastrup even “dwaas” als “de vormen van de wijzerplaten op het dashboard van een vliegtuig aanzien voor de vormen van de wolken, wind en drukverdelingen in het luchtruim daarbuiten” (p.41). Nou, het is eerder omgekeerd: het zou behoorlijk dwaas zijn voor een piloot als hij de “structuur en dynamiek” op het dashboard van de cockpit níet zou zien als correlerend (en dus op tot op zekere hoogte isomorf) met de “structuur en dynamiek” van het luchtruim.


Kastrup (pp.41, 138) geeft toe dat onze zintuiglijke ervaring een “gecodeerde weergave” is van de externe werkelijkheid (die, zoals gezegd, volgens Kastrup niet materieel maar mentaal is). Maar codering vereist structurele correlatie met het gecodeerde: tot op zekere hoogte kun je uit de (wiskundige) structuur van de ervaring dus wél afleiden wat de (wiskundige) structuur van de externe realiteit is. Dat is precies wat de natuurkunde doet. Kastrup spreekt zichzelf dan ook tegen als hij eerst zegt dat “het dashboard door de constructie correleert met de saillante parameters van het luchtruim daarbuiten” (p.49) en vervolgens “de niet-onderzochte premissen van fysicalisme” hekelt “volgens welke de structuur van de echte wereld ‘natuurlijk’ de structuur is van wat wordt weergegeven op het scherm van de waarneming” (p.49). Correlatie is immers structurele overeenkomst.


Kastrup zou enigszins gelijk hebben in zijn kritiek als de materialist zou zeggen dat de structuur van de externe realiteit precies hetzelfde is als de structuur van de waarneming en het daaruit afgeleide wiskundige model. Maar geen enkele wetenschappelijke materialist zegt dat, omdat elke wetenschapper weet dat wetenschap altijd feilbaar en voorlopig is; elke natuurkundige weet dat de huidige natuurkunde nog lang niet af is. Dus als Kastrup zegt dat de materialist zonder meer de structuur van de waarneming gelijkstelt aan de structuur van de externe realiteit (p.40-41), dan creëert hij een stroman.


Overigens doet Kastrup zelf ook wat hij de materialist verwijt, namelijk de structuur van de ervaring en het daarop gebaseerde model gelijkstellen aan de structuur van de externe realiteit, namelijk als hij aanknoopt bij de kwantumveldtheorie en vervolgens (zonder enige argumentatie) het hypothetische overkoepelende kwantumveld opvat als “een veld van subjectiviteit” oftewel “de geest van de natuur” (p.147). Blijkbaar komt de wiskundige structuur van een natuurkundige model (het kwantumveld) dan opeens wel overeen met de externe (mentale) realiteit. Zo gaat er nog veel meer mis in Kastrups boek, te veel om in een recensie te bespreken. Conclusie: Kastrup wijst terecht op de splinter in het oog van de materialist, maar vergeet daarbij de aanzienlijke balk in zijn eigen oog.





No comments:

Post a Comment