Heidegger, Wereld en Klimaatverandering

 

Klimaatverandering bedreigt onze wereld! Maar wat bedoelen we eigenlijk als we dat zeggen? Dat lijkt misschien een rare vraag. Is de betekenis van deze uitspraak dan soms onduidelijk? Dringt de pijnlijke waarheid ervan zich niet steeds nadrukkelijker aan ons op? Is de intentie erachter twijfelachtig, alsof degenen die deze uitspraak doen er een dubbele agenda op na zouden houden en niet oprecht zouden willen waarschuwen voor het groeiende gevaar van escalerende klimaatverandering?


De catastrofale gevolgen van mondiale opwarming – veroorzaakt door de menselijke uitstoot van broeikasgassen – komen dagelijks in het nieuws voorbij: recordbrekende hittegolven en dito regenval, bosbranden en overstromingen, smeltende gletsjers en droogvallende rivieren, drinkwatertekorten en mislukkende oogsten, smeltend poolijs en een stijgende zeespiegel, toenemende superstormen en oprukkende tropische ziektes, kelderende biodiversiteit en dreigende massa-extinctie… We kunnen er dagelijks in de krant over lezen, we zien het dagelijks in nieuwsprogramma’s voorbij komen. En dat niet alleen: we ondervinden de gevolgen van escalerende klimaatverandering ook steeds meer aan den lijve – in veel landen is klimaatontwrichting al een dagelijkse realiteit waarmee mensen moeten zien te leven, waarin ze moeten zien te overleven. En als we de wetenschappers moeten geloven, dan wordt het allemaal nog veel erger als we niet heel snel onze uitstoot van broeikasgassen drastisch reduceren. De risico’s zijn groot en moeilijk voorspel- en voorstelbaar, zeker als er tipping points overschreden worden. Dan kan het met de opwarming in vrij korte tijd ineens heel hard gaan: grote delen van de aarde worden dan onleefbaar.


De catastrofale, levensbedreigende impact van klimaatverandering staat dus niet ter discussie. Toch is de betekenis van de uitspraak “Klimaatverandering bedreigt de wereld” fundamenteel onduidelijk, tenminste als we Martin Heidegger mogen geloven. Niet dat Heidegger, mocht hij nu nog leven (hij stierf in 1976 op 86-jarige leeftijd), het gevaar van klimaatverandering zou bagatelliseren als een hoax van ‘de linkse elite’. Heidegger was zeker geen ‘klimaatontkenner’ avant la lettre. Toegegeven, hij was een uiterst rechtse, aartsconservatieve man – een nazi zelfs –, maar wat ecologie betreft stond hij eerder aan de linkerkant. Met zijn radicale kritiek op wat hij het Gestell noemde, dwz. de moderne verschijningswijze van de natuur als louter grondstof voor de technologie en industrie, heeft hij zelfs aanzienlijk invloed uitgeoefend op de opkomende ecologische beweging.


Zo vinden we de binnen de ecologische beweging gangbare kritiek op het antropocentrisme, waarbij de ecologische crisis gezien wordt als noodzakelijk gevolg van de moderne heerschappij van de mens over de natuur, duidelijk voorbereid in Heideggers kritiek op het Gestell. In het Gestell triomfeert volgens hem het ego van de moderne mens die alles aan zichzelf afmeet en onderwerpt: “In het planetaire imperialisme van de technisch georganiseerde mens bereikt het subjectivisme van de mens zijn hoogtepunt.” (Holzwege, 102-103) 


Bij Heidegger treffen we een ‘doemdenken’ aan dat als een rode draad ook door de hedendaagse ecologische beweging heen loopt. Hoewel Heidegger zich in zijn tijd nog geen voorstelling kon maken van de huidige verhitting en uitputting van de aarde, is de dreiging van een ongekende planetaire ramp door onze bevangenheid in het Gestell duidelijk voelbaar in zijn latere werk. Ook bij Heidegger leeft het ecologische angstbeeld van “een verwoeste aarde” die alleen nog dient “om de heerschappij van de mens zeker te stellen” (zie Safranski 2002, 500). Het Gestell als de “troosteloze razernij van de ontketende techniek” kan volgens hem alleen maar eindigen in een algehele “wereldverduistering” (Inleiding, 63-64). Hierin herkennen we duidelijk een voorloper van de hedendaagse klimaatangst, waarin het schrikbeeld van een “wereldverduistering” de vorm aanneemt van een planetaire klimaatcatastrofe.


Maar als Heidegger het planetaire gevaar van klimaatverandering niet zou ontkennen, als hij integendeel deze dreiging zou zien als een bevestiging van zijn analyse van het moderne Gestell, waarom zou de betekenis van de uitspraak “Klimaatverandering bedreigt de wereld” dan toch volgens hem fundamenteel onduidelijk zijn? Het antwoord is gelegen in het begrip “wereld” dat volgens Heidegger uiterst mysterieus is, een begrip waarvan de diepste betekenis ons systematisch ontgaat. Heidegger krabt zich als het ware achter de oren en vraagt zich met stomheid geslagen af: “Wat is dit raadselachtige [dieses Rätselhafte], de wereld, en voor alles: Hoe is zij?” (Grundprobleme, 236) En voorzover ook wij het antwoord op deze vraag schuldig moeten blijven, weten wij dus niet precies wat we bedoelen als we waarschuwen voor het wereldbedreigende gevaar van klimaatverandering. 


Aldus Heidegger: “De opheldering van het wereld-begrip is een van de centraalste opgaven van de filosofie. Het begrip van de wereld, respectievelijk het daarmee bedoelde fenomeen, is datgene wat in de filosofie tot nu toe überhaupt nog niet gekend is… Wereld is niet iets dat achteraf komt, iets dat wij als resultaat uit de som van de zijnden berekenen. De wereld is niet het achteraf komende, maar juist het voorafgaande in de strenge zin van het woord. Voorafgaand: dat wat vooraf, vóór alle vatten van dit of dat zijnde, in ieder existerend Dasein reeds onthuld en verstaan is, voorafgaand als datgene wat zich als het altijd al onthulde tot ons verhoudt. De wereld als het voorafgaand onthulde is iets waarmee wij ons eigenlijk niet bezighouden, iets dat juist zo vanzelfsprekend is dat we het volledig vergeten. Wereld is datgene wat altijd al onthuld is en vanwaar wij terugkomen bij het zijnde waarmee we te maken hebben en waarbij we ons ophouden. Op het binnenwereldlijk zijnde kunnen wij alleen stuiten, omdat wij als existerenden altijd al in een wereld zijn.” (Grundprobleme, 234-235)


Men begint te begrijpen waar Heideggers notoire status als een van de meest obscure – en sommige critici zouden zeggen: een van de meest obscurantistische – filosofen vandaan komt. Het bovenstaande is inderdaad een lastig citaat, dat ons meteen in het diepe gooit en ons opzadelt met een aantal typisch Heideggeriaanse begrippen – Dasein, het zijnde, het binnenwereldlijke, existeren, het voorafgaand onthulde – begrippen die eerst nog uitgelegd moeten worden voordat we Heideggers bedoeling hier ten volle kunnen begrijpen. Laten we daarom de tijd nemen om te achterhalen wat Heidegger precies bedoelt als hij stelt dat wereld als het “voorafgaand onthulde” tot nu toe fundamenteel onopgehelderd is gebleven. Waar het in de kern om gaat is dat we volgens Heidegger het alledaagse, door hem “vulgair” en “ontisch” genoemde wereldbegrip moeten onderscheiden van het filosofische, dwz “fenomenologische” en “ontologische” wereldbegrip:


“We moeten [...] het fenomenologische wereldbegrip streng van het vulgaire prefilosofische begrip van wereld onderscheiden, dat met “wereld” het zijnde zelf, de natuur, de dingen en het geheel van het zijnde bedoelt. Wat dit prefilosofische begrip van de wereld aanduidt, noemen wij filosofisch juist het binnenwereldlijk zijnde, dat zijnerzijds wereld in [...] fenomenologische zin vooronderstelt.” (Grundprobleme, 235-236)


Het alledaagse, “vulgaire” en ontische wereldbegrip duidt op het geheel van datgene wat bestaat, “de zijnden” in Heideggers terminologie (ta onta in het Grieks, vandaar de term “ontisch”): “We gebruiken de term wereld allereerst als ontisch begrip en dan betekent wereld de totaliteit van het zijnde dat binnen de wereld voorhanden kan zijn.” (Zijn en Tijd, 94) Het fenomenologische, ontologische wereldbegrip daarentegen duidt iets aan dat daaraan voorafgaat, iets dat nog fundamenteler is dan de ontische “totaliteit van het zijnde” en dat daarvan de filosofische grondslag of verklaring vormt (logos in het Grieks, vandaar de term “ontologisch”, wat dus duidt op de logos van ta onto, de grondslag van de zijnden).


Het geheel van de zijnden, wat we gewoonlijk het heelal of de kosmos noemen, is volgens Heidegger zo weinig wereld in ontologische zin dat het zelf óók “binnenwereldlijk” genoemd moet worden. Zelfs het alomvattende heelal is slechts een zijnde dat alleen binnen een wereld als het “voorafgaand onthulde” voor ons toegankelijk wordt. Aldus Heidegger: “Het Al van het zijnde is veeleer het binnenwereldlijke, voorzichter gesproken, het kan dit zijn.” (Grundprobleme, 235) Het kán dit zijn, namelijk voorzover we het “Al van het zijnde” kunnen ontdekken en daarover uitspraken kunnen doen als: Het heelal bestaat, Er zijn ongeveer 200 miljard sterrenstelsels in het heelal, Het heelal is 13,7 jaar geleden uit de oerknal ontstaan, etc. Heideggers punt is: voorzover we het heelal qua “totaliteit van het zijnde” als een object kunnen kennen en als zijnde kunnen thematiseren, veronderstellen we reeds een wereld waarin dit zijnde – dit schijnbaar alomvattende zijnde – als thema aan ons kan verschijnen. Wereld is het “altijd al onthulde” omdat het aan de onthulling van elk zijnde ten grondslag ligt en er dus aan voorafgaat.


In die zin omschrijft Heidegger de wereld in ontologische zin ook wel kortweg als Zugänglichkeit von Seiendem (Grundbegriffe, 289 e.v.), dwz. toegankelijkheid als zodanig, datgene wat voor ons het zijnde toegankelijk maakt als het zijnde dat het is. Dat verklaart ook waarom volgens Heidegger de wereld “zo vanzelfsprekend is dat we het volledig vergeten” (Grundprobleme, 235). Als het altijd al onthulde, dat elke toegang tot zijnden voor ons mogelijk maakt, is de wereld zó vertrouwd, zó overbekend en zó dichtbij dat we er steevast overheen kijken, waardoor juist deze altijd al vertrouwde wereld tegelijk ook – paradoxaal genoeg – fundamenteel onbekend, vreemd en mysterieus (“rätselhaft”) blijft. Daarom blijft de wereld, als datgene wat ons in staat stelt om zijnden te thematiseren, zelf altijd “onthematisch”: “Wereld is bij alles wat ons tegemoet treedt altijd al bij voorbaat ontdekt, zij het niet als thema.” (Zijn en Tijd, 116) De wereld is als het oog dat zichzelf niet kan zien, omdat het altijd van zichzelf wég kijkt: evenzo kan de wereld zelf niet als zijnde in het vizier komen, omdat het de ‘plek’ is van waaruit we überhaupt tot het zijnde toegang krijgen.


We moeten volgens Heidegger dus twee begrippen van wereld onderscheiden: het alledaagse, vulgaire en ontische enerzijds en het filosofische, fenomenologische en ontologische anderzijds. Vandaar de fundamentele onduidelijkheid van de uitspraak “Klimaatverandering bedreigt de wereld”. Want in welke betekenis wordt “wereld” hier bedoeld: de ontische of de ontologische? Op welke manier staat de wereld in de escalerende klimaatcrisis op het spel? Is klimaatverandering slechts een ontisch gevaar, dwz. een binnenwereldlijk gevaar, een bedreigend zijnde dat binnen de wereld als het altijd al onthulde op ons afkomt en als zodanig gethematiseerd kan worden? Of is klimaatverandering fundamenteel gezien een ontologisch gevaar, een bedreiging voor de wereld qua het altijd al onthulde, en dus een bedreiging voor de toegankelijkheid van het zijnde als zodanig? Maar wat betekent dat? Hoe kan onze toegang tot het zijnde als zodanig op het spel komen te staan? Kan het ooit zo zijn dat we helemaal geen toegang meer tot het zijnde hebben? Wat moeten we ons daar bij voorstellen? Kunnen we ons daar überhaupt iets bij voorstellen?


Gebruikte literatuur

-Heidegger, M. (2005), Die Grundprobleme der Phänomenologie. Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main.

-Heidegger, M. (2004), Die Grundbegriffe der Metaphysik. Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main.

-Heidegger, M. (2021), Zijn en Tijd. Boom, Amsterdam. 

-Heidegger, M. (1963), Holzwege. Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main.

-Heidegger, M. (1997), Inleiding in de metafysica. SUN, Nijmegen.

-Safranski, R. (2002), Heidegger en zijn tijd. Olympus, Amsterdam.





No comments:

Post a Comment